Uit het (latere) huwelijk met Gerrit Jan Speek zijn geen kinderen voortgekomen.
.
Gerrit Jan Speek was eerder weduwenaar van Jantje ter Borgh en eventuele gezinsvorming daaruit is niet onderzocht.
.
.
.
.
Overleden aan de Noordermarkt 22 - Kanton 4 te Amsterdam en aangegeven door echtgenoot Jan Frederik Joseph Fels
.
Op 03-02-06 tel. contact met B. Fleurbaaij. Kende de relatie met Schrik. Refereerde aan ene Pieter Fleurbaaij in Rijswijk die een stamboom Fleurbaaij heeft opgezet. Zal contact leggen maar gaat morgen drie weken op vakantie.
B. Fleurbaaij
Vlissingenstraat 20
4371 RC Vlissingen
Telefoon: 0118-552166
.
.
Jacoba is getrouwd met de weduwenaar van haar zuster Antje Croes.
.
Bij het huwelijk met Aafke heeft Wobbe een kind van Aafke geëcht.
Hendrik is iets minder dan twee maanden vóór het huwelijk van de ouders geboren en wordt bij akte door vader Benne erkend.
Op de geboorte-akte staat vermeld: geboren alhier, wonende "achter de muur letter C nr. 73".
Op verzoek van Catrien is haar as uitgestrooid boven de Noordzee.
.
Tjeerd heeft bij het huwelijk een kind van Janke geëcht.
Bij huwelijk heeft Abraham de buitenechtelijk geboren zoon Hendrik, vanwie hij de vermoedelijke vader was, gewettigd.
Esger wettigt een kind van Frouwke Lameris bij huwelijk op 27-11-1904.
Bij huwelijk wettigt Harm een kind van Aafke.
In 1893 gepensioneerd met de rang van luitenant-kolonel. Wegens dapperheid bij verschillende gevechten in Atjeh in 1873, werd Pieter begiftigd met de militaire Willemsorde 4e klas. Ook was hij drager van het ereteken voor belangrijke krijgsverrichtingen 1873/1876 in Atjeh.
Johannes Cornelis Paulus(z) Zaalberg, geb. te Nieuw-Beijerland, werd 10-02-1844 student te Leiden, waar hij tot theologisch doctor bevorderd werd; was eerst predikant te Hendrik-Ido- Ambacht van 1848 tot 06-08-1853, 07-08-1853 tot 18-10-1854 te Deventer, en van 19-10-1854 te 's-Gravenhage. Tijdens de kerkelijke onenigheden, bijzonder in deze gemeente, en met het oog op het middelbaar onderwijs, liet hij zich bij de Utrechtse Universiteit inschrijven op 12-11-1867; vertrok in 1867 als predikant naar Paramaribo.
Hij schreef een groot aantal godgeleerde werken, preeken enz.; meer op letterkundig terrein behoren: De strijd tusschen Mackay en Christophilus, met aant. en bijv., Dordr. 1853; Twee brieven aan mijne R.K. mede-Christenen, tevens ter beantwoording aan pater A. Frentrop en Prof. J.C.H. Muré. Woorden van waarheid en liefde, 's-Hage 1856; De St.-Pieterskerk te Rome. Schetsen en omtrekken, Utrect 1857; De vraag van J.H. Gunning Jr. beantwoord, 's-Gravenhage 1863; De godsdienst van Jezus en de moderne richting. Christelijke toespraken over de godsdienstige vragen des tijds, 's-Gravenhage 1864; Eene verklaring, eene briefwisseling en een treurig geschiedverhaal. Woorden aan mijne vrienden, 's-Gravenhage 1664; De ‘Waarheid’(?) van Ds. Schuurman Naschrift op het vorige werk, 's-Gravenhage 1864; Aan mijne vrienden te 's-Gravenhage. Afscheidsgroet, 's-Gravenhage 1867; Een verboden preek. Na weigering van kansel en spreekzaal te 's-Gravenhage met een toelichtend schrijven, Alkmaar 1868; Mijn verbanning uit den evangeliedienst. Aanklachten, pleidooien, vonnissen, brieven en beroep op de Synode, Alkmaar 1868; De uitspraak in herziening der Synodus plena, Alkmaar 1868; Het eerste woord eens nieuwen levens. Toespraak na herstelling in eer en ambt. Gehouden in de zaal Frascati te 's-Gravenhage, Alkmaar 1868; Uw koningrijk kome! Toespraak tot hervatting van den Evangeliedienst te 's-Gravenhage op Zondag 15-11-1868, Alkmaar 1868; Een gericht in zake Dr. J.C. Zaalberg Pzn. contra Ys. Brandes, 's-Gravenhage 1873, en verder eene menigte brochures, bijdragen in wetenschappelijke en godgeleerde tijdschriften, vertalingen, enz.
Zijn tijdgenoot Multatuli (gelovige en groot schrijver) was het zeer oneens met de opvattingen van zowel Johannes Cornelis Zaalberg als Thorbecke en zgn. "dominee-dichters". Hij voerde drie "strafexpedities" tegen die tijdgenoten en schrijft:
‘De protestanten zyn ondingen, Mimi ! Met hun halve wysheid wilden zy 't gebouw behouden, maar... zonder de onderste verdieping. Zy willen zee en regen zonder vocht; zy willen wel die dorpsklok bewaren, hoog in de lucht opdat ieder ten allen tyde kan zien hoe laat het is, maar de toren waarop die klok staat, en zonder welke het behoud der klok onmogelyk is, hebben zy omgehaald.
Ik beken dat het katholicisme een oud verrot gebouw is geworden (eenmaal was 't schoon en stevig, hoewel 't slecht bewoond werd door slecht volk), maar 't protestantisme is 'n huis zonder rez-dechaussée.
Wie de onfeilbaarheid van den paus in twyfel trekt, heeft regt het heele gebouw, daarop gegrond te verlaten, maar dat te willen bewaren zonder diens basis is gekheid’.
Had Multatuli grote moeite met de protestanten in het algemeen, voor de modernisten onder hen kon hij helemaal geen begrip opbrengen. In "Idee" (pag.454) gaat hij uitgebreid in op de modern-protestantse opvattingen van de ‘ethiesch-deïst’ ds. Zaalberg, die zestien preken heeft gepubliceerd, waarin hij zijn ‘preciesheid’ (heeft) uitgebakken in zestien taartjes. (De godsdienst van Jezus en de moderne richting, Christelijke toespraken, enz.)’
Met de woorden ‘Ik heb my voorgenomen dat baksel te analyseren’ pakt Multatuli Zaalberg aan, aanvankelijk welwillend maar steeds rigoureuzer in zijn afwijzing. De kern van zijn kritiek op Zaalbergs preken is dat hij zowel de kool als de geit wil sparen. Aan de hand van die kool-en-geitmetafoor legt Multatuli uitgebreid uit dat het hoogst ongeloofwaardig en op z'n minst opvallend te noemen is, dat een dominee niet meer zegt te geloven wat er in de bijbel staat, maar wel heel z'n preek schrijft in dat taalgebruik. Je moet kiezen in het leven: het is ofwel het een ofwel het ander:
‘Neen, dominee Zaalberg, gy kunt geen gelovige zyn, zonder dat alles [het scheppingsverhaal uit Genesis] te gelooven. Gy hebt, gelyk ieder, het recht al die vertellingen weg te werpen in den hoek waar ge, op zestien-, achttienjarige leeftyd, de bakersprookjes uwer kindsheid wegwierpt, maar ge hebt niet het recht, jongeling en kind tegelyk, man en jongeling tegelyk te willen zijn. Ge moogt niet voortgaan u een gelovige te blyven noemen, de voordelen te blyven genieten die er verbonden zyn aan dien titel, en tezelfdertyd openlyk verklaren dat ge niet gelooft.
Uw vraag: ‘Kan ik geen gelovige zyn zonder te geloven dát... dát... dát?’ enz. is 'n theologische zelfmoord, en 't eenvoudig: neen! dat ieder moet uitspreken op die vraag, is een korte maar vry krachtige lykrede op 't graf uwer dominees-eerlykheid’.
Johannes Cornelis bleef geruchtmakend tot aan zijn dood. Ook in Paramaribo kreeg hij als dominee veel problemen omdat hij de kerkenraad negeerde en de jeugd in de kerkenraadbanken liet plaatsnemen. In maart 1885 vertrok hij per schip naar Nederland om bij te komen. Onderweg werd hij ziek en stierf op 12-04-1885. Men wierp zijn lichaam in de golven.
.
Bij Koninklijk Besluit 13-03-1905 nr. 46 is naamstoevoeging BROCADES verleend.
Louise schreef onder haar eigen naam en onder het pseudoniem "H. Bertrand".
Op zeventienjarige leeftijd (1814) werd Jan Cornelis door vader Johannes als mede-firmant in het textielbedrijf Zaalberg opgenomen. Hij had het vak geleerd bij lakenfabrikant Willem Vrolijk (Vrolik) met wiens dochter hij later zou trouwen.
In 1844 haalde Jan Cornelis zijn 15-jarige zoon Jonathan als medewerker het bedrijf binnen.
Na het overlijden van vader Johannes in 1849 zette Jan Cornelis, samen met broer Hermanus, de onderneming "J.C. Zaalberg & Zoon" voort. Na een periode van gestage groei treedt Hermanus in 1854 uit het bedrijf. Het vlotte niet meer met de samenwerking tussen de broers want Hermanus bleek nog vooruitstrevender te zijn dan zijn broer. Hermanus werd in 1853 door broer Jan Cornelis "uitgekocht".
Jan Cornelis zet het bedrijf vanaf 1854 alleen voort.
Lambertus heeft in 1908 op 21-jarige leeftijd zijn intrede in het bedrijf Zaalberg gemaakt. Vanaf 01-01-1910 werd Lambertus, vanwege het plotselinge overlijden van vader Jean Corneille, samen met broer Jonathan, medefirmant van de onderneming. Lambertus was firmant tot 1917.
Na het overlijden van vader Johannes in 1849 zette Hermanus, samen met broer Jan Cornelis, de onderneming "J.C. Zaalberg & Zoon" voort. Na een periode van gestage groei treedt Hermanus in 1854 uit het bedrijf. Het vlotte niet meer met de samenwerking tussen de broers want Hermanus bleek nog vooruitstrevender dan zijn broer. Hermanus werd in 1854 door broer Jan Cornelis "uitgekocht". Hermanus werd grossier in manufacturen.
Johannes Cornelis is omstreeks 1800 als mede-firmant toegetreden tot de lakenfabriek van vader Jonathan. De lakenfabriek bood geen toekomst perspectief en daarom zette Johannes Cornelis in 1814 de fabriek om in een fabriek voor (veel beter renderende) wollen dekens en aanverwante artikelen, op 02-01-1814 gevestigd in een nieuw daartoe aangekocht pand tussen de Vestestraat en de Herengracht. Vader Jonathan had zich inmiddels teruggetrokken.
In hetzelfde jaar1814 nam Johannes Cornelis zijn 17-jarige zoon Jan Cornelis als medefirmant in het bedrijf op.
Op 15-jarige leeftijd (1844) haalt vader Jan Cornelis, Jonathan het bedrijf als medewerker binnen. In 1869 wordt Jonathan mede-firmant van vader.
Na het overlijden van de vader van Jonathan (Jan Cornelis) trad diens zoon Jean Corneille in 1879 als deelgenoot tot de firma toe.
Op 18 december 1889 brak bij de firma Zaalberg een felle brand uit, die een belangrijk gedeelte van de fabriek, nl. de spinnerij, geheel in de as legde. De overige gebouwen, machines en ketels bleven gespaard. Door het spinnen aan collega's uit te besteden kon de firma het produktiepijl handhaven.
Door een langdurige ziekte was Jonathan op 01-01-1909 genoodzaakt uit de firma te treden en stierf enkele maanden later. Kleinzoon en naamgenoot Jonathan werd in 1904 naast zijn vader Jean Corneille als deelgenoot in de firma opgenomen.
Onderscheiding: Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
In 1879 trad Jean Corneille als deelgenoot van de firma "J.C. Zaalberg & Zoon" toe en leidde het bedrijf samen met vader Jonathan. Na het plotseling overlijden van vader Jonathan werd zoon Jonathan van Jean Corneille, reeds sinds 1904 bij de firma werkzaam, mede-firmant.
Jean Corneille stierf op 24 april 1909, twee weken na de dood van zijn vader.
Jonathan werd, vanwege de ziekte van grootvader en naamgenoot Jonathan, in 1904 als deelgenoot in de firma Zaalberg opgenomen. Lang heeft het deelgenootschap tussen vader Jean Corneille en Jonathan niet mogen duren want vader overleed, nauwelijks 52 jaar, plotseling waardoor Jonathan noodgedwongen het bedrijf tot 01-01-1910 alleen heeft moeten leiden. Toen kwam zijn broer Lambertus, die in 1908 op 21-jarige leeftijd zijn intrede in het bedrijf had gedaan, als medefirmant in de onderneming.
In 1934 trok Jonathan zich terug uit de (inmiddels) N.V. J.C. Zaalberg & Zoon.
Op ca. 35-jarige leeftijd is Jonathan zich gaan toeleggen op de laken- en waarschijnlijk wolhandel en heeft in 1770 zelf de fabricage van lakens en andere wollen stoffen ter hand genomen. Hij betrok daarvoor een pakhuis aan de Nieuwe Rijn en stichtte aldaar zijn lakenfabriek.
Het jaar 1770 wordt gezien als het beginpunt van de thans meer dan 230-jarige geschiedenis van het textielbedrijf "der Leidse firma Zaalberg".
.
Bij Koninklijk Besluit 13-03-1905 nr. 46 is vergunning verleend om vóór de geslachtsnaam "Zaalberg" de naam "Brocades" te voegen.
Echtgenote Hendrika is achternicht.
Hindrik wettigt bij huwelijk een kind van Hinderika Warmolts.
Na het overlijden van Hindrik Kornelis (1906) hertrouwt Hinderika (1909) met diens broer Kornelis.
Bij huwelijk wettigt Pieter een kind van echtgenote Grietje Hoving.
Na overlijden van Warmold Martinus(z) hertrouwt zijn weduwe Grietien Dardewinkel met zijn broer Jacob Martinus(z) en noemt zich, bij dispensatie, vanaf dat moment Grietje Darwinkel.
Elske wordt in de OVL-akte van dochter Hinderika (29-12-1889) per ongeluk (?) genoemd met achternaam: HOEK ( i.p.v. Kok)
.
Bij huwelijk heeft Hinderikus een zoon van Lammegien (Hindrik de Vries - geboren 14-07-1834, geëcht.
Bij huwelijk heeft Harm Willems(z) twee kinderen van Weia gewettigd.
VaderJan Huges verklaarde bij het huwelijk: "bij deze te erkennen een kind waarvan de bruid is bevallen als op den 08-10-1880 geboren, van een dochter genaamd: Henderika".
Bij huwelijk wettigt Benne de zoon Hendrik (* 20-02-1933).
Een schrijn ( Lat. scrinium) of reliquarium is een kist(je) voor het bewaren van kostbare zaken. Het woord kan echter ook worden gebruikt voor een tempel of kapel die relikwieën bevat.
Schrijnen worden vaak van hout gemaakt en voorzien van houtsnijwerk. De mensen die dit doen worden schrijnwerkers genoemd. Schrijnwerkers maken echter niet alleen kisten, maar ook kasten en andere meubelen. Vandaar de bredere betekenis meubelmaker, zij het van het "betere" soort. Ook wordt de term wel verruimd tot timmerman.
Opmerkelijk is dat op de geboorte-akte de achternaam wordt vermeld als Holtkamp, terwijl vader Johannes de akte ondertekent met: J. Holkamp !
In de geboorte-akte van zoon Klaas (*1881) staat vermeldt: "Akte gerectificeerd bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 18 maart 1907, waarbij de familienaam van de vader wordt veranderd in "Holtkamp"
Bij huwelijk met Wietske (1860) heeft Anne een buitenechtelijk kind van Wietske (Meine) geëcht.
Zowel de DTB als akte verklaren: " nalatende vrouw en vier kinderen ". Het vijfde kind t.w.: Janke is tussen 1803-1806 overleden.
.
Na het overlijden van zijn echtgenote Rijnje Luursema (1908) hertrouwt Kornelis (07-04-1909) met Hinderika Warmolts (weduwe van zijn broer). Kornelis en Hinderika zijn echter op 05-07-1912 weer gescheiden. Kornelis hertrouwt op 27-02-1914 met Naatje Haverdings.
Geboren als tweeling met Odilla Victoria Maria.
Telefonisch gesproken 30-09-2004 20.30 uur. Josephus (Jos) doet zelf ook aan stamboomonderzoek van de familie van Gils.
NAW: Jos van Gils, Raadhuisstraat 229 te 5683 GE Best, Tel.: 0499-372572 en email: (XXXXX@XXXX.XXX)
.
Geboren als tweeling met Maria.
.
Geboren als tweeling met IJktjen.
.
.
Geboren als tweeling met Tijdje Klaassens(dr) ??
Warnder wettigt bij huwelijk een kind van Aaltje.
Bij huwelijk wettigt Klaas Wichers(z) een kind van Geessien (ook: Geesje) Luining.
.
Bij huwelijk wettigt Jan een kind van Stijntje Christine Reinerdina.
Bij huwelijk wettigt Arent Derks(z) een kind van Luktje Derks(z) Streuper.
Geert wettigt bij huwelijk een kind van Jantje Heerema.
Wellicht als tweeling geboren met Anna Zuidema.
Wellicht geboren als tweeling met Jacoba Zuidema.
Geert is wellicht geboren als tweeling met Janna Zuidema.
Maria Adelheit Amberg was slechts 34 jaar oud toen zij, twee maanden na de geboorte van het tweede kind dochter Anna Catharina Maria, alsnog aan kraamcomplicaties kwam te overlijden. Ruim 3 weken daarna overleed ook het dochtertje Anna Catharina Maria.
In het begraafboek van Tecklenburg staat te lezen: " Maria Adelheid Amberg Verehlichte Gottlieb Schreck etlich 30 Jahr im Kinderbette nach Genesung eines Kindes ", vertaald: " Maria Adelheid Amberg, echtgenote van Gottlieb Schreck ruim 30 jaar oud, in het kraambed (overleden) na de bevalling van een kind ".
.
Geboren: Kattengat nr. 6 te Amsterdam. Jan Frederik Joseph is slechts 4 maanden oud geworden.
.
Willem Jacobus trad als houtwerker op 05-10-1855 in dienst bij de Marinewerf te Vlissing. Hij werkte daar 13 jaar als "oppasser der gereedschappen" en werd op 12-09-1868 ontslagen.
Izaäc is (samen met echtgenote Grietje) 13 jaar lang watermolenaar geweest op de Kleine Oosterpoldermolen (gebouwd 1866) te Slochteren. Op 24 juli 1952 werd voor de molen een sloopvergunning afgegeven en de molen werd in het voorjaar van 1953 daadwerkelijk gesloopt. Zie: http://www.molendatabase.org/molendb.php
Daarna is Izaäc 28 jaar lang watermolenaar geweest op de Fraeylemamolen aan de Groenedijk ter hoogte van nr. 2 te Slochteren. De Fraeylemamolen bestaat nog steeds.
Derk is ruim 42 jaar watermolenaar geweest, waarvan 24 jaar op de Ruigsterpolder/Leegster watermolen (1948 onttakeld en in 1961 gesloopt) gelegen aan de Siddebuurster Schipsloot te Siddeburen en 17 jaar (van 07-02-1950 tot 12-04-1967) op de Fraeylemamolen (ofwel de Meneersmeulen of Lutje Meulen) gelegen aan de Groenedijk nr. 2 te Slochteren.
Zie ook: http://www.molendatabase.org/molendb.php
Van 24-07-1967 tot 26-07-1974 heeft broer Jan de taak als watermolenaar overgenomen.
Van 07-02-1950 tot 12-04-1967 is broer Derk molenaar geweest van de Fraeylemamolen (ofwel Meneersmeulen of Lutje Meulen) gelegen aan de Groenedijk nr. 2 te Slochteren.
Zie ook: http://www.molendatabase.org/molendb.php
Jan heeft daarna de taak als molenaar overgenomen van 24-07-1967 tot 26-07-1974.
Wolfsbarge (geboorteplaats van Antonie) is een buurtschap in de gemeente Hoogezand-Sappemeer
Op de grafsteen (Kerkhof Nijenstede te Hardenberg) staat abusievelijk het overlijdensjaar 1917 vermeld. Het juiste jaar is wel degelijk 1918. Zie ook de rouwadvertentie.
.
Jan Spies(z) huwt na het overlijden van zijn eerste echtgenote Grietje Waijer met Antje Croes en na haar overlijden met haar zuster Jacoba Croes.
Anton en Hinderika hebben twee zonen en een dochter gekregen.
Grietje gaf op 21-jarige leeftijd buitenechtelijk de geboorte aan dochter Grietje.
Aaltjen Hansens(dr) was weduwe vóórdat zij in het huwelijk trad met Wolter Jans(z).
.
Bij huwelijk wettigt Harmannus een kind van echtgenote Harmina.
Kofschip: 18de, 19de eeuws scheepstype. Vrachtschip met ronde vormen en kromme voorstevenbalk. Gepiekt voor- en achterschip. Vrij smal vlak. 100-300 ton groot. De grote koffen waren kielschepen en hadden vaak geen zwaarden. Het waren tweemasters met een grote mast en bezaan. De grote mast was vaak zowel langsscheeps als (gedeeltelijk ook) dwarsscheeps getuigd. Ze werden voor de grote binnen- en voor de buitenvaart gebruikt. Vaak voorzien van roef en paviljoen. De kleinere grote koffen hadden vaak een minder diepe kiel (slechts ca. 10 cm i.p.v. ca. 30 cm.) en beschikten wel over zwaarden. Ze waren soms, vooral in het voorschip minder gepiekt. Nog kleinere koffen werden ook koffe of kofke genoemd.
Bonje Derks(dr) maakt zijdelings ook onderdeel uit van stamboom LEEMBORG.
Bonje Derks)dr) is de dochter van Derk Geerts en Hilke Hanssen. Broer Albert Derks(z) "Huisman" is de vader van Hindrikje Alberts(dr) "Huisman". Hindrikje Alberts(dr) is in 1825 gehuwd met Heinrich Mauritz (ook: Moritz) Schreck, geboren in Tecklenburg (D) (zoon van Christian Gottlieb Schreck) die ca. 1818 uit het Pruisische leger deserteerde en naar Nederland vluchtte en later de familie SCHRIK vormde.
.
Johann Seip maakt zijdelings ook onderdeel uit van stamboom LEEMBORG.
Echtgenote Bonje Derks)dr) is de dochter van Derk Geerts en Hilke Hanssen. Haar broer Albert Derks(z) "Huisman" is de vader van Hindrikje Alberts(dr) "Huisman" . Hindrikje Alberts(dr) is in 1825 gehuwd met Heinrich Mauritz (ook: Moritz) Schreck, geboren in Tecklenburg (D) (zoon van Christian Gottlieb Schreck) die ca. 1818 uit het Pruisische leger deserteerde en naar Nederland vluchtte en later de familie SCHRIK vormde.
Rangen: Adelborst 1906; Adelborst1 24-08-1910; Luitenant ter Zee II 24-08-1912; Luitenant ter Zee I 01-11-1920; Kapitein Luitenant ter Zee 01-01-1933; Kaptitein ter Zee 21-06-1936 XXXV; Onderzeebootdienst 01-01-1940; Vice Admiraal (tijdelijk) 10-07-1945; Vice Admiraal 01-04-1947; Pensionering 01-04-1947
Commandant onderzeeboten:
Hr.Ms. "M 1" 19-02 - 04-10-1918
Hr.Ms. "M 1" 20-04-1920 - 26-04-1921
Hr.Ms. "K II" 28-03-1922 - jan/feb 1924
Chronologie werkzaamheden:
12-10-1910 naar Nederlands Oost-Indië aan boord van pantserschip Hr.Ms. "De Zeven Provinciën"
18-10-1911 a/b van marineverkenner "Sumbawa"
19-03-1912 a/b reserveschip Hr.Ms. "Koning der Nederlanden", Soerabaja
17-04-1912 a/b marineschip marineverkenner "Sumbawa"
19-10-1912 a/b reserveschip Hr.Ms. "Koning der Nederlanden", Soerabaja
15-11-1912 - 27-01-1915 "Onderzoeksteam in Nederlands Nieuw-Guinea
1914 Ontdekker van een 3500 meter hoge berg in Noord Nieuw Guinea. De berg kreeg de naam "Doormantop". De locale bevolking bezigde voor de berg echter de naam "Kembu".
02-03-1915 a/b van het het marineverkenningsschip "Lombok"
17-03-1915 a/b van het marineverkenningsschip "Sumbawa"
02-11-1915 - 18-11-1915 Naar Nederland a/b van de "J.P. Coen"
17-01-1916 Torpedodienst
20-01-1917 a/b van de torpedo instructieschip Hr.Ms. "Koningin Emma der Nederlanden"
20-01-1917 Torpedodienst a/b van het torpedo instructieschip Hr.Ms. "Schorpioen"
01-10-1917 Onderzeebootdienst a/b van het torpedo instructieschip Hr.Ms. "Koningin Emma der Nederlanden"
19-02-1918 - 04-10-1918 Commandant van het schip Hr.Ms. "M 1"
23-10-1918 Gestationeerd op de marinebasis Amsterdam
01-12-1918 a/b van het torpedeo instructieschip Hr.Ms. "Koningin Emma der Nederlanden"
17-04-1919 a/b van het pantserschip Hr.Ms. "Zeeland"
16-04-1920 gestationeerd op de marinebasis Willemsoord (Den Helder) en verbonden aan de onderzeebootdienst.
20-04-1920 - 26-04-1921 Commandant Hr.Ms. "M 1"
24-06-1921 - 11-07-1921 Tijdelijk gestationeerd in Rotterdam voor proefvaarten van het schip Hr.Ms. "K VI" en (later) leidinggevend bij de gereedkoming en voorbereiding van de Hr.Ms. "K II"
28-03-1922 - jan/feb 1924 Commandant Hr.Ms. "K II"
18-09-1923 - 24-12-1923 Als commandant naar Nederlands Oost-Indië a/b van de Hr.Ms. "K II"
08-01-1924 Als commandant a/b van de Hr.Ms. "K II" en verbonden aan de onderzeebootbasis Soerabaja.
17-01-1924 - 10-02-1924 Overgeplaatst naar Batavia
04-02-1924 Sous-chef 2e Afdeling Materialen Marine in Batavia.
17-08-1927 Naar Nederland a/b van de SS "Tjerimai"
01-11-1927 Tweejarige studie aan de Hogere Marine Krijgsschool te 's-Gravenhage
04-11-1929 Onderzeebootdienst
03-12-1929 Torpedo-instructie a/b vessel Hr.Ms. "Schorpioen"
27-01-1930 Graad in militaire wetenschappen ontvangen
01-03-1930 Chef Torpedo Atelier (workshop) in Willemsoord (Marinebases Den Helder)
05-11-1932 - 28-04-1933 Tijdelijk commandant torpedo-instructie a/b Hr.Ms. "Schorpioen"
17-05-1933 Naar Nederlands Indië a/b MS "Sibajak"
15-06-1933 A/b Hr.Ms. sloep "Soemba"
21-06-1933 Commandant sloep Hr.Ms. "Soemba"
07-12-1933 Onderzeeboot station Soerabaja
09-12-1933 - 19-06-1935 Commandant Onderzeeboot station Soerabaja
19-06-1935 Naar Nederland a/b MS "Slamat"
29-08-1935 - 25-03-1937 Commandant Onderzeebootdienst
25-03-1937 Hoofd nautical-military gedurende de bouw van kruiser Hr.Ms. "Tromp"
27-07-1937 Staflid van de IVe Afdeling A (Naval affairs, Vice Admiraal A. Vos) Ministerie van Defensie te 's-Gravenhage
18-08-1938 Commandant kruiser Hr.Ms. "Tromp"
23-06-1939 Comitélid verantwoordelijk voor de werving van adelborsten (aspirant officieren) voor de zee- marines en stoomvaartdienst.
03-07-1939 Ministerie van Defensie te 's-Gravenhage ter voorbereiding toekomstige missie
23-12-1939 Voorzitter comité proefvaarten O 21, O 22 and O 23.
01-01-1940 Hoofd IVe Afdeling A, Ministerie van Defensie (vlag-officier onderdelen)
16-07-1940 Eervol ontslag van de zeedienst
Chef-staf voor de demobilisatie Marine depot 's-Gravenhage
15-05-1942 Duits krijgsgevangene
11-01-1944 Ontvlucht uit Duits kamp in Stanislau (Poland). Via Roemenië naar Engeland.
14-09-1944 Aankomst Londen
15-10-1944 Commandant in Zeeland (CiZ), Sluiskil - Verbetering toegang van de Westerschelde 10-07-1945 Hoofd Nederlandse missie in Duitsland
16-12-1945 Hoofd Nederlandse militaire missie "Allied Control Council"- Berlijn
01-06-1946 Eervol ontslag op eigen verzoek als Hoofd Nederlandse Missie "Allied Control Council" - Berlijn
1946 Betrokken bij voorbereiding van wetenschappelijke reis naar Centraal Nederlands Nieuw-Guinea
11-1946 Per vliegtuig naar Nederlands Oost-Indië en terugkeer voor het eind van het jaar
01-1947 De Marine geeft aan geen geschikte aanstelling voor L.A.C.M. Doorman meer te hebben.
Burgercarriere:
1947 - 1948 Lid "Rijkscommissie v.d. Stuurlieden Examens"
01-11-1947 - 15-10-1951 Directeur "Katholiek Thuisfront"
Met dank aan: Corien van Eyck van Heslinga
"Randi Doorman"
"Het liefste had ze ergens in de tropen geleefd, in een hutje zonder water en licht. Maar ze woonde 50 jaar lang op drie hoog achter in Amsterdam", zo laat haar enige dochter Helena weten. De beeldschone kunstenares Randi Doorman (1924-1999) - die door onder meer fotograaf Paul Huf en schilder Sierk Schröder meermalen als model werd gebruikt - was excentriek in alle op zichten; in haar denkwijze, haar kleding en leefgewoonten. Geld had ze niet. De aanschaf van dure schildersmaterialen kon ze zich zelden veroorloven. Het zijn vooral de pentekeningen en de aquarellen die van haar bewaard zijn gebleven. Haar oeuvre omvat studies van mensen, dieren, bloemen, boeddha's en landschappen.
Randi Doorman werd in Batavia geboren en is een nichtje van de bekende admiraal Karel Doorman. Met haar ouders vertrok ze op vierjarige leeftijd naar Den Helder, waar haar vader bij de marine ging werken. Haar artistieke talent erfde ze niet van vaders-, maar van moederskant. Haar oma ontving bekende kunstenaars zoals schilder Kees van Dongen en de dichter Jacques Bloem. Onder invloed van haar tante die kunstenares was, begon ze te tekenen. "Geen enkel stuk papier was veilig voor mij. Ik maakte krabbels op deuren en muren, overal in huis, tot wanhoop van mijn ouders." Haar ouders verhuisden naar Den Haag en op het meisjeslyceum in die stad won zij een prijsvraag die voor alle landelijke middelbare scholen was uitgeschreven. "Ik stuurde een aquarel in - Neptunus, omgeven door zeenimfen - en won er de eerste prijs mee. Sinds die dag stond het voor mij vast: ik moet naar de kunstacademie."
Ze studeerde tijdens de bezetting drieënhalf jaar aan de Koninklijke Academie voor de Beeldende Kunst in Den Haag, totdat haar leraren moesten onderduiken. Haar opleiding was toen bijna voltooid. Haar hang naar vrijheid was groot. Ze verzette zich tegen haar streng katholieke achtergrond. Haar huwelijk met Sjoerd Bijlsma, graficus, strandde al snel. Haar dochter groeide bij hem op en Doorman vertrok naar Amsterdam. Tot haar dood woonde ze daar aan de Lomanstraat, samen met de schrijfster en toneelvertaalster Nel Bakker. "Haar atelier en leefruimte was piepklein, net iets breder dan de deur die er toegang toe bood en enkele meters lang. Ze was totaal niet commercieel en stinkend eigenwijs. Ze weigerde om geld te vragen. 'Dat doe je niet', zo zei ze altijd. Af en toe schilderde ze een portret in opdracht. Maar ze moest dan wel enige affiniteit met die persoon hebben. En ze maakte voor Nel Bakker illustraties voor bij haar teksten. Ook heeft ze in opdracht van het toneelgezelschap De Haagse Komedie enkele decors geschilderd en gemaakt. Maar afgezien van enkele tuinmuurschilderingen bleef het daarbij. Ze is eigenlijk altijd straatarm gebleven. Het geld dat ze had gaf ze uit aan papier, verf, kwasten en liefdadigheidsinstellingen."
"Ze werkte thematisch. Wanneer ze bijvoorbeeld een onderwerp had gevonden, dan tekende ze het eerst schetsmatig, later werkte ze het meer uit, tekende het klein, groot en in alle vormen die maar denkbaar zijn. Tijdenlang kon ze zo studeren op één onderwerp in de poging het op zoveel mogelijk manieren vast te leggen. Kenmerkend is ook wel haar uitspraak: het belangrijkste werk is wat nog moet komen." Zo tekende ze boeddha's - ze was een overtuigd boeddhist - klein, groot, in verschillende landschappen, met oosterse patronen op de achtergrond, steeds weer anders. Op uitnodiging van familie in Noorwegen (Randi is een Noorse naam) ging ze enkele keren naar dit land toe. Ze schilderde daar de fjorden en de bergen. Maar ze ging ook graag naar Schotland, waar ze een vriendin had, en naar Frankrijk om het landschap te schilderen en te tekenen. Zelf heb ik onder meer in Zambia, Engeland, Hongkong en Australië gewoond. Als ze bij ons logeerde, was ze altijd aan het tekenen en aquarelleren. In Amsterdam was ze vaak in Artis te vinden, waar ze tal van dierenstudies maakte."
Doorman tekende en schilderde merendeels met Oost-Indische inkt, rietpen en aquarelverf. "Ook heeft ze veel met viltstift gewerkt, maar deze werken zijn in de loop van de tijd helaas vervaagd." Zo bestaat van al haar studies van één onderwerp wel een variant in een van deze technieken. "Haar aquarellen waren subliem. Naast prachtige snelle aquarelschetsen - impressies van de ondergaande zon, beesten, mensen en landschappen -, had ze ook het geduld om een aquarel laagje voor laagje op te bouwen, terwijl het eindresultaat transparant bleef. Dat vereist vakmanschap."
.
Beroep: Tweede luitenant
Ten tijde van zijn huwelijk was Johannes Burghard 2e luitenant bij het 3e regiment Infanterie en woonde te Arnhem.
Zijn schoonvader Willem Hendrik Doorman, kolonel, commanderende het 3e regiment vesting Artillerie.
.
Johannes Diederik was Nederlands militair in de rang van Generaal-Majoor. Hij werd op 19 februari 1824 door Koning Willem I der Nederlanden tot Ridder in de Militaire Willems-Orde derde klasse bevorderd. Reeds op 8 juli 1815 was hij tot Ridder in de Militaire Willemsorde-Orde vierde klasse benoemd. De "Directeur-generaal voor het materieel der artillerie en der genie" was een van de weinige in het jaar 1824 benoemde ridders in de Militaire Willems-Orde.
Secretaris van Staat De Mey van Streefkerk had de Commissaris-generaal van Oorlog d'Aubremé in een brief laten weten dat de koning had bedacht dat hij, wanneer hij militairen voor verdiensten in vredestijd Officier in de Militaire Willems-Orde maakte, in geval van latere "uitstekende krijgsdaden voor de vijand verrigt" geen beloning meer kon bedenken. De commandeursgraad van de Willemsorde was immers gereserveerd voor generaals die een veldslag of veldtocht wonnen of een vesting innamen. De bewindsman verving daarom de meeste al opgemaakte voordrachten door voordrachten voor benoemingen in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Dat voor kolonel Doorman een uitzondering werd gemaakt lag besloten in de omstandigheid dat ook de eerdere decoraties voor verbeteringen van de vestingen aan de zuidgrens kruisen in de Willemsorde waren geweest. Men kon Doorman en de op dezelfde dag geridderde Eerste-Kapitein-ingenieur D. Bos niet bij hun collegæ achterstellen. Generaal Doorman was de overgrootvader van schout-bij-nacht Karel Doorman en schermer/kapitein Jetze Doorman.
Staat van dienst Johannes Diederik:
Kannonier bij het korps artillerie, sinds 17 december 1787.
Korporaal; 11 februari 1793.
Bombardier; 14 december 1793.
Luitenant bij het tweede bataljon artillerie; 2 juli 1795.
Eerste luitenant bij het tweede bataljon artillerie; 31 augustus 1799.
Aangesteld als Chef van het Bureau der Artillerie bij het Ministerie van Oorlog; 17 juni 1808.
Ontslagen als Chef van het Bureau der Artillerie bij het Ministerie van Oorlog; 31 december 1810, vanwege de vereniging van Holland met Frankrijk.
Benoemd door de luitenant-generaal Krayenhoff, gouverneur van Amsterdam, tot Chef van zijn staf; 25 november 1813.
Commissaris bij het Bureau der Genie van het Departement van Oorlog; 10 april 1814.
Luitenant-kolonel bij de generale staf; 6 oktober 1814.
Kolonel bij de generale staf; 19 augustus 1815.
Generaal-majoor; 20 oktober 1825, als directeur voor het Materieel der Artillerie en Genie bij het Departement van Oorlog.
Hij staakte zijn activiteiten op 28 december 1826 en overleed nauwelijks een half jaar later op 1 juli 1827.
Tijdens zijn militaire carrière heeft Doorman deelgenomen aan de veldtochten van de jaren 1793 (onder andere het beleg van Willemstad) en 1794 in Brabant en Vlaanderen. Op 6 juli 1794 raakte hij licht gewond bij schermutselingen in de buurt van het dorp Waterloo (B). In 1796 in Duitsland, geëmbarkeerd te Texel in 1797 en in Noord-Holland in 1799.
Enkele bijzonderheden:
Doorman begon in 1810 een boekhandel te Amsterdam aan de Warmoesstraat. Deze zaak werd in 1828 voortgezet als "De Erven Doorman" te 's-Gravenhage.
Hij was de chef van de staf van de generaal Krayenhoff, de gouverneur van de stad Amsterdam, en speelde zo een rol bij de omwenteling aldaar in november 1813.
Op 20 mei 1815 spreekt prins Frederik der Nederlanden zijn dank uit voor het door Doorman uitgebrachte handboekje voor kanonniers. Op 20 januari 1822 herhaalt de prins dit voor het uitbrengen van het vervolgstuk van het Memoriaal voor de officieren van Artillerie en Genie en op 2 juni 1824 voor het laatst uitgekomen stuk van het zevende deel van het genoemde Memoriaal.
Willem Hendrik heeft met M.D. Graaf van Limburg Stirum in de Citadel van Antwerpen gevochten.
Beroepsachtergrond: Landbouwingenieur te Groningen; Kandidaat Plattelandersbond verkiezingen Tweede Kamer 1918; Kandidaat Democratische Partij verkiezingen Tweede Kamer 1922. Overige functies: Lid bestuur Koninklijk Nederlansch Landbouw-Comité; Bijbehorende partijen: Democratische Partij (Kandidaat Tweede-Kamerverkiezingen); Plattelandersbond (Kandidaat Tweede-Kamerverkiezingen).
In 1914 schreef Klaas Dilling, inspecteur van de Heidemaatschappij een boek: “De Peelstreek, een Nederlands gebied voor landverhuizing en voedselproductie”.
Abraham Pieter was niet getrouwd met Gerritje Groenendijk. Zij was dienstmeisje in zijn huis en raakte van hem in verwachting. Ze kreeg FL. 1.000,00 om te helpen met de geboorte van zoon Gerrit.
Gerritje was dienstmeisje in het huis van Abraham Pieter Zaalberg (burgemeester van Alphen en Aarlanderveen) en is (buiten echt) van hem in verwachting geraakt. Zij kreeg van Abraham Pieter HFL. 1.000,00 voor hulp met de geboorte van haar zoon Gerrit.
.
Bij huwelijk heeft Geert de buiten echt geboren dochter (Jantje) van Geessien gewettigd.
Beroep: Landgebruiker
Na het overlijden van Jakob Derks' 1e echtgenote (Wopke Geerts(dr) Buurma) in 1833 hertrouwt Jakob Derks(z) op 66-jarige leeftijd met de (waarschijnlijk bij hem in dienst zijnde dienstmeid) 25-jarige Janna Jans(dr) Schaap en kreeg met haar nog drie kinderen.
.
Ten tijde van de huwelijksvoltrekking had Trijntje reeds twee kinderen, ofwel buitenechtelijk van Johannes, danwel uit een eerder huwelijk. De kinderen zijn door Johannes bij huwelijk gewettigd !
Voorzover thans is na te gaan heeft vader Johannes tussen de geboorte van zoon Gerrit en dochter Emmina (1838-1840) de naam " van Endich" toegevoegd aan zijn oorspronkelijke naam Holkamp. De toevoeging is waarschijnlijk afgeleid van de voornamen van zijn oudere broer die " Jan van Endig " werd genoemd (zie doop-akte).
Emmina Martha Catharina draagt als EERSTE de volledige naam: "van Endich Holkamp" en Johannes ondertekent haar geboorte-akte dan ook met: J.E. Holkamp (zie kopie). Voor de eerder geboren zoon Gerrit tekende hij de akte nog met: " J. Holkamp" (zie kopie).
.
Voor het huwelijk met Johannes had Trijntje reeds twee kinderen, ofwel buiten echt geboren van Johannes, ofwel uit een eerder (nog onbekend) huwelijk of onbekende relatie. De kinderen zijn door Johannes bij huwelijk geëcht.
Tot nu toe gevonden buiten echt geboren kind: Klaas Heeres * 31-03-1831 te Groningen.
Klaas is een buitenechtelijk geboren zoon van Trientje (Trijntje) Heeres en wordt door zijn (latere) stiefvader Johannes Holtkamp bij huwelijk (18-06-1835) gewettigd en verkrijgt daarmee de naam: Klaas Holtkamp.
.
.
Voorzover thans is na te gaan heeft vader Johannes tussen de geboorte van zoon Gerrit en dochter Emmina (1838-1840) de naam "van Endich" toegevoegd aan zijn oorspronkelijke naam Holkamp. De toevoeging is waarschijnlijk afgeleid van de voornamen van zijn oudere broer die "Jan van Endig" werd genoemd (zie doop-akte).
Emmina Martha Catharina draagt als EERSTE de volledige naam: " Endich Holkamp" en vader Johannes ondertekent haar geboorte-akte dan ook met: J.E. Holkamp (zie kopie). Voor de eerder geboren zoon Gerrit tekende hij de akte nog met: " J. Holkamp" (zie kopie).
.
Tijdens de huwelijksvoltrekking wonende te Zevenhuizen (Leek).
Tijdens de huwelijksvoltrekking wonende te Zevenhuizen (Leek). Beide echtelieden werden ontslagen van de huwelijks-leges door overleg van een "Verklaring van Onvermoogen". Bij overlijden woont Jakob Jakobs(z) in Leek.
.
Na het overlijden van echtgenoot Warmold Martinus(z) Koopman hertrouwt Grietien met zijn broer Jacob Martinus(z) (zwager), waarna zij zich bij dispensatie van 19-01-1967 Grietje Darwinkel noemde.
Derk heeft bij het aangaan van het huwelijk met Janna twee buiten egt geboren kinderen (Stientje en een nog onbekend kind), geëcht.
Voor het huwelijk van Janna met Derk de Vries had Janna al 2 (twee) buiten egt geboren kinderen (dochter Stientje en een nog onbekend kind), die door Derk bij huwelijk zijn geëcht.
.
Wonende: in het huis nr. 59 te Tolbert en aldaar overleden.
In de huwelijks-akte ondertekende Jan Huges de verklaring: "bij deze te erkennen een kind waarvan de bruid is bevallen als op den 08-10-1880 geboren, van een dochter genaamd: Henderika".
Bij huwelijk met Gelske heeft Hendrik een buitenechtelijk geboren kind van Gelske geëcht.
Volgens de overlijdens-akte is Tonnijs geboren op 12-03-1801 te Rolde (Dr). De huwelijks-akte vermeldt dat hij op 03-05-1801 te Anloo (Dr) is gedoopt. Een en ander hoeft niet strijdig te zijn maar het was toentertijd ongebruikelijk dat een kind (pas) 2 maanden na de geboorte werd gedoopt. De werkelijke geboorte-datum zal mogelijk in het doopboek (DTB) van Anloo te vinden zijn.
Vóór het huwelijk met Hendrik had Gelske reeds een buitenechtelijk geboren kind, welk kind bij het huwelijk met Hendrik Melissen door Hendrik werd geëcht.
.
Jacobus Johannis huwde zijn nicht Elisabeth Jacoba Groeneveldt.
Ewoud Adrianus geboren als tweeling met Jacobus Joannes
Bij het huwelijk van dochter Gualtheria (ook: Gualtherie) noemt Jacobus Johannes zich: "Jacques Jean".
Met dank aan: http://www.w-hetterschijt.nl/Uit%20te%20zoeken.htm
Nederlands Hervormd, gedoopt in de Grote Kerk te 's-Gravenhage op 08 februari 1747, vader Jacobus Johannes - moeder Anna Geertruy Holm, D en T ‘s-Gravenhage 14.
Trouwt de 17-jarige Gualreria Anna Boon; zeven kinderen gedoopt in de N.H. Kerk te Zevenbergen tussen 1778 en 1792, en twee kinderen te Klundert in 1796 en 1797, had in 1793 en 1795 zes, en bij zijn overlijden acht kinderen, S Zevenbergen 7, S Klundert 3 en A.R.A. Kroondomeinen 230, Hof v. Holland 5566 en Decr. Holl. 1795 II blz. 290—293.
1766—1775 notaris te 's-Gravenhage.
1775—1795 notaris te Zevenbergen, Hartong blz. 105.
1775—1795 tevens secretaris en stokhouder te Zevenbergen, welk ambt hij van de prins van Oranje had gekocht voor f 15000.—, n.l. f 14.000.— contant, en 2 jaar arbeid voor her inventariseren der archieven, Decr. Holl. 1795 II blz. 290—293 en De Groot, Zevenbergen blz. 195, voetnoot en 254.
Op 22 maart 1787 en 1793 lid van de magistraat.
1789 waarnemend burgemeester en 27 december 1793 lid van de vroedschap te Zevenbergen, De Groot, Zevenbergen blz. 84, 108 en 253.
Hij bleef na de verovering van Zevenbergen op 23 februari 1793 met alle overige ambtenaren in zijn functie van secretaris, schepen en burgemeester gehandhaafd, werd door de Franse commissaris van oorlog, De Boutrier, en de leden van het Comité Révolutionnaire tot sequestor over de inbeslaggenomen goederen van de prins van Oranje te Zevenbergen benoemd, en deswegens na het vertrek der Fransen door de drossaard te Klundert, lgnatius Breda, gearresteerd en vervolgens met toelating van de regering en vroedschap van Zevenbergen, geboeid en onder militair escorte, eerst naar Klundert en vervolgens naar Willemstad vervoerd, waar hij bij barre vorst 30 dagen onder de toren van het stadhuis van Willemstad bleef ingesloten.
Op 28 maart 1793 werd hij op last van het Hof van Holland beschuldigd van landverraad en het verstrekken van inlichtingen en landspenning aan het Comité Revolutionair Batave te Breda, naar de gevangenpoort te ‘‘s-Gravenhage overgebracht en vervolgens vrijgelaten, waarop hij op 09 mei 1793 terugkwam te Zevenbergen.
Op 19 mei 1793 werd een acte van suspensie door een commissie van de Prins van Oranje tegen hem uitgevaardigd, waarna zijn ambten van secretaris en stokhouder, met de emolumenten daaraan verbonden, door Gerrit Gerritse van Mourik werden waar genomen.
In juni 1794 begaf hij zich met zijn vrouw en zes kinderen naar ‘s-Gravendeel, bij zijn moeder, alwaar hij op 02 februari 1795 nog verbleef.
Op 10 maart 1795 werd hij door chef de brigade Le Mesle, commanderende het 10e regiment Huzaren te Zevenbergen, aangesteld tot drossaard en dijkgraaf te Zevenbergen. Hij hield toen op secretaris te zijn.
Werd op 3 mei 1795 ontslagen als drossaard te Zevenbergen, A.R.A. Hof v. Holland 5566 sub. 3, Decr. Holl. 1795 II blz. 290—293 en Dc Groot, Zevenbergen blz. 206 en 212.
Op 6 juni 1795 aangesteld en 13 juni 1795 erkend als rentmeester der Domeinen te Zevenbergen en de Niervaart, gezegd de Klundert. Hij had zijn rentambt gekocht van het huis van Oranje, A.R.A. Kroondomeinen 230 en Tax. IXE blz. 72.
Gaf in 1796 uit: ,,Het evangelium van Jesus Christus is niet duister” (N. v. Eysden, Dordrecht), Kr.kn. C.B.v.G.
Op 20 october 1797 verzocht Willem Paquy om het request tot Zijn remotie als rentmeester af te wijzen, A.R.A. Wetg. Coll. 545.
Op 12 maart 1798 verkreeg hij van de municipaliteit eerherstel voor de beledigingen hem in 1795 aangedaan voor de zogenaamde "Oranjegezindheid", De Groot, Zevenbergen blz. 224.
Was 24 mei 1798 penningmeester voor alle polders van de Niervaart, A.R.A. Ministerie van Waterstaat, Keuren vóór 1800.
Deed 24 maart 1804 afstand van de administratie der domeinen te Zevenbergen ten behoeve van zijn oudste zoon Cornelis Gualtherus, die op 27 maart 1804 door het St. Bew werd benoemd en op 16 april 1804 als rentmeester te Zevenbergen werd beëdigd, A.R.A. Pensioenregeling 593 en St. Bew. 27 maart 1804 no 38.
Liet op 7 september 1807 en 29 december 1808 acten van borgtocht verlijden voor schepenen van ‘s-Gravendeel en Zevenbergen, als rentmeester te Niervaart, A.R.A. Nat. Dom. 292
Was 24 mei 1798 penningmeester voor alle polders van de Niervaart, A.R.A. Ministerie van Waterstaat, Keuren vóór 1800.
Legde op 01 augustus 1810 de eed van trouw af aan keizer Napoleon Bonaparte (oorspronkelijk Napoleone Buonaparte Ajaccio) , A.R.A. Pr. Stedeh. 56.
Kreeg in 1809 permissie van het gouvernement zich als rentmeeser van de Niervaart te doen bijstaan door zijn oudste zoon Cornelis Gualtherus, die hem op 18 maart 1811 ook te Niervaart als rentmeester opvolgde. Zoon Cornelis Gualtherus overleed aldaar op 01 october 1826 - oud 48 jaar, A.R.A. Nat. Dom. 603 en Pensioenregeling 593 en Kt.kn. C.B.v.G.
Jacobus Johannes zelf overleed op 11 december 1811 te Zevenbergen, N.B.S. Zevenbergen.
.
Beroep: Controleur Kadaster Noord-Brabant, ontvanger 's-Rijksbelastingen te Nieuwer-Amstel en Leeuwarden.
Pieter Benjamin Johan kreeg totaal 16 kinderen. Eén zoon en twee dochters uit het eerste, zes zonen en zeven dochters uit het tweede huwelijk.
Hij werd in 1835 grietman van Haskerland en lid van de Provinciale Staten van Friesland en was tevens lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal. In 1843 nam Pieter (wegens ziekte van zijn vader) ontslag als grietman en als statenlid. De Provinciale Friesche Courant noemde hem een gunstige uitzondering te midden van de toenmalige grietmannen, die als ‘grypmannen’ werden aangeduid.
Pieter kocht maart 1879 de "Nijdamstra State" te Irnsum (Fr) (zie afbeelding) voor de lieve som van fl. 80.251,50. Hiervoor kreeg hij: “Eene uitmuntend Vruchtbare Zathe en Landen, met Huizinge, schuur, varkenshok, hieminge, hovinge, boomen en plantagie, watermolen cum annexis onmiddellijk aan den mac-adamweg nabij de Irnsumerzijl”.
"Nijdamstra State" staat, op een lichte verhoging in het landschap, in de uiterwaard van de oude rivier de Boorn. Vermoedelijk betreft het een zogenaamde huisterp, wat er op duidt dat deze plek al meer dan 1000 jaar geleden bewoond was.
Opmerkelijk was de bepaling in het koopcontract: “Tot het onderhoud der huizinge, schuren en aanbehoren betalen de eigenaren het hout, steen en kalk, benevens het verfwerk van buiten. De kosten van spijkers, pannen, benevens het verfwerk binnenshuis en het halen en brengen der materialen alsook de kost en de arbeidsloonen komen ten laste des huurders”.
Zijn nalatenschap bedroeg fl. 5,8 miljoen. Dat betekent dat "Nijdamstra State" minder dan 1,5% van zijn bezittingen uitmaakte.
Alles werd verdeeld onder zijn toen nog levende twaalf kinderen, uit twee huwelijken. Op deze wijze versplinterde het familiebezit, dat van generatie op generatie was opgebouwd.
Pieter had geleefd als een "grand seigneur", doch heeft veel gedaan om de sociale misstanden in de 19e eeuw enigszins te verzachten. Zijn nazaten leefden rustig op de oude voet verder, maar de opbrengsten van de vele boerderijen werden geleidelijk minder.
De jongste zoon van de jonkheer, Philip Ernst Vegelin van Claerbergen, grondeigenaar in Den Haag, had o.a. "Nijdamstra State" geërfd. In 1904 gaf hij aan de notaris volmacht om: “al zijne in Friesland gelegen vastigheden, uit de hand of in het openbaar, te verkopen”. Het betrof naast "Nijdamstra State", boerderijen en landerijen bij Joure, Akkrum, Nijehaske, Ried, Tjalleberd en Hijum.
En zo kon het gebeuren dat op 22 augustus van dat jaar (1904) Nijdamstra opnieuw werd verkocht. Ditmaal was er geen veiling. Voor fl. 72.358,40 werd huurboer Eldert Meines Jansma, "landbouwer onder Grouw", de nieuwe eigenaar.
.
Na het overlijden van Maria Cornelia Hetterschij hertrouwt haar tweede echtgenoot Adriaan met Margaretha Johanna Bouwina Abresch en kreeg ook met haar nog vier kinderen:
Jhr. Frans Izaak
Jvr. Adriana
Jvr. Hendrik Guichart
Jhr. Anne Brigittus
.
Frederick Willem woonde in 1722 aan de Kerckstraat 20/22 te Zevenaar. Hij werd op 19-10-1710 burger van Zevenaar en op 20-08-1709 benoemd als Anwärter en legt hiervoor op 20-11-1709 de eed af.
Op 29-10-1759 treft hij te Zevenaar met zijn neef Godfried Hetterscheydt rentmeester te Rees een accoord met betrekking tot verkochte goederen in Rees.
In 1598 was Hendrik rentmeester van de drie kapittelen te Utrecht (Dom, St.Pieter en St.Maria), in 1618 "Pensionaris et Legatus Gelriae dessignatus", in 1620 rentmeester van St.Nicolaas te Arnhem en erfpachter in de Over-Betuwe. Hij begunstigde de Remonstranten en werd dientengevolge door de invloed van Prins Maurits afgezet, nog voordat hij zijn ambt als raadsheer in het Hof van Gelderland had aanvaard.
.
Beroep: Rentmeester van Johan van Pallandt, heer van Voorst en Keppel ect.
.
Beroep: Rentmeester van de Heren van Keppel.
Wander (Werner) woonde in 1633 in het huis "In Den Doelen" in Zevenaar aan de markt.
In de Groote of Eusebiuskerk te Arnhem ligt grafzerk no. 130 van klein formaat, geheel gebeeldhouwd, afbeeldend op de bovenhelft een volledig manswapen met omgewende gekroonde traliehelm, binnen een ovalen versierden rand. Op de benedenhelft een liggende rechthoek met versierden rand, waarop een 6 regelig opschrift, luidendt als volgt: "Ao_ di_ sterft. OSEWALT VA. HETERSCHEIT. Ao_ di_ sterft. ANNA. KONRAEDTS S. H. F".
Het wapen is zeer afgesleten, alleen zijn nog te onderscheiden boven rechts een koek en boven links een 5-bladige bloem. Op dit schild zijn later de hoofdrukletters B. D. L. (Barend de Loos) naast elkaar aangebracht.
Opmerking: Waar in het opschrift een _ geplaatst is, betekent dit dat kan worden aangenomen dat noch Oswalt van Hetterscheid noch Anna Konraedts in deze kerk begraven zijn. In 1720 is dit graf inderdaad verkocht aan Barend de Loos (B.D.L).
Bron: Grafzerken in de Groote of Eusebiuskerk te Arnhem (Boek); Plaats: Arnhem; Schrijver: R. J. Musschert; Bibliotheek in Arnhem blz. 345.
Van 1570-1572 en van 1574-1575 is Oswald rentmeester van de " Bergse Tienden" op de Veluwe, wonende te Arnhem (bron: Archief Gelderse rekenkamer I, 556/557).
Van 1590-1594 rentmeester op de Veluwe (bron: Archief Gelderse rekenkamer I, 383)
Van 1572-1578 Rentmeester van de "Veluwse tienden". (bronnen: Archief Huis Bergh, reqesten 3468, 3469, 3481, en inventaris 1653,6256.
In 1591 legt hij een (t)cijnsboekje aan van het Nybroek, een schatting van belasting, grondrente of erfpacht (bron: Archief Gelderse Rekenkamer I, 556/557). ("Cijnsbaar" = rente- of belastingplichtig)
In een brief van Jhr. M.J. van Lennep komt Oswald van Hetterscheidt voor in processen aan het Hof Gelderland (1584 - 11, 1589-5, en 1590-9). Hij is dan gewezen landrentmeester.
In 1600 vernieuwd Oswald de eed voor Van Pallands. (025 leenacten). Oswald wordt vermeldt in de sententien (rechterlijke uitspraak) van het Hof van Gelre.
Oswald stamt voort uit een oude adelijke familie, die tot de Kleefse Ridderschap behoorde. De familie bewoonde oorspronkelijk het kasteel Hetterscheidt, bij Velbert (gelegen tussen Wuppertal en Essen) (bron: Prof. Dr. Ernst Heinrich Kneschke's "Neues Allgemeines Deutsches Adel Lexion", Vierter band. s. 348).
In het rechterlijk archief (1293-1811) te Arnhem bevinden zich procesdossiers van "de Lage Bank" van ene Oiswald van Hetterscheidt. In deze stukken bevinden zich nog 2 bewijsstukken in de vorm van 2 klompen bronslegering welke om een lintje zijn geslagen en vastgemaakt op het dossier.
In 1572 was Oisewaldt van Hetterscheit lid van de Gelders Rekenkamer te Arnhem.
In 1598 werd ene Oswalt van Hettscheyt door Frederik van Pallant aangesteld tot diens rentmeester in het ambt Epe.
In 1608 zijn van (wijlen) Osewalt van Hetterscheyt de kinderen: "Jan", "Jenneken" en "Otgen" van Hetterscheyt, waarvan Otgen getrouwd was met Henrick Wynen, bekend.
Het wapen Van Hetterscheyt is: Een schuinbalk beladen met 5 koeken en vergezeld links boven van een 5-puntige ster of mogelijk 5-bladige bloem".
.
De geboortedatum van Juliana moet worden onderzocht want zuster Wilhelmina en broer Bernhard zijn op 28 september 1936 geboren. Technisch gezien mogelijk indien Juliana na middernacht, van 28 op 29 september, is geboren.
Johannes Hendrikus trouwt tegelijk met zijn zuster Wilhelmina, welke huwt met een broer van zijn echtgenote, nl. Casper Lambertus Peters.
Echtgenote Hendrina Bendina was een pittige tante, en besloot de laatste 5 jaren niet meer samen te blijven wonen met Johannes Hendrikus. Deze tijd heeft ze doorgebracht bij haar zoon Jan die een bakkerij runde aan de Keurbeek te Herwen.
Theodorus Wilhelminus Arnoldus is samen met echtgenote Henriette Wilhelmina Johanna Publiekhuijsen en kleinkind Youri bij een verkeersongeval in de plaats Loo om het gekomen.
De tekst op het bid-prentje was: " Ik kreeg van mijn ouders van ieder hun part, van vader mijn schouders, van moeder mijn hart ".
.
Henricus Everdina Maria is samen met dochter Enit bij een auto-ongeval om het leven gekomen. Twee jaar later komen zijn ouders en neefje Youri eveneens bij een verkeersongeval om het leven !
.
Rees is een gemeente in de Duitse deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen, gelegen in het district Kleef. De stad telt thans 22.500 inwoners. Naburige steden zijn onder andere aan de overkant van de Rijn Goch en Kalkar en aan dezelfde kant Emmerik en Wesel. Rees ligt aan de rivier de Rijn.
Everhard woonde tot 1726 in het huis "De Grote Toelasst" aan de markt in Rees am Rhein.
De achternaam van zoon Jacobus Johannes wordt hier voor het eerst als "Hetterschij" geschreven.
Volgens het gemeente archief te Didam is Lambertus Johannes daar op 27 april 1915 ingeschreven op het adres B 50 als knecht, en daar verbleven tot 12 april 1920 (bijna 5 jaar). Daarna keerde hij terug naar naar Herwen en Aerdt. Hij was niet gehuwd. Samen met broer Everardus Johannes had hij een slagerij aan de markt in Lobith. Het pand is afgebroken.
Everardus Johannes werd als slager op 14 juni 1929 ingeschreven als inwoner van Didam op het adres A 54. Hij bleef daar tot 16 januari 1933 en is daarna teruggekeerd naar Lobith. Hij had samen met broer Lambertus Johannes een slagerij aan de toenmalige markt te Lobith. Het pand is afgebroken.
Everardus Johannes komt op 01-02-1892 terug uit Emmerik en trekt in bij zijn ouders in Aerdt, en gaat op 11-11-1892 naar Ravenstein (NB). Op 10 september 1897 komt hij via Arnhem weer terug in Aerdt.
Johannes wettigt bij huwelijk een kind van Aleida.
Jacoba en 1e echtgenoot Adalbertus zijn beiden op 24 februari jarig.
Jacoba volgt het voorbeeld van haar vader Hendrik (huwde op zijn verjaardag huwde met moeder Hendrina) en huwt met Adalbertus op de 24e februari. Drie feestelijkheden op één dag !
Jacoba houdt de traditie in stand want na het overlijden van Adalbertus hertrouwt Jacoba met Hendrikus Derksen op diens verjaardag 25 november.
Dat de huwelijkstraditie exact 150 jaar na dato (thans 2009) nog wordt opgemerkt zal Jacoba niet hebben bevroed !
Hendrik huwt op zijn verjaardag met Hendrina Wichers. Dochter Jacoba volgt later zijn voorbeeld en huwt op haar eigen verjaardag 24 februari (eveneens die van haar echtgenoot !) met Adalbertus Kruijt en hertrouwt met haar tweede echtgenoot Hendrikus Derksen op diens verjaardag.
Op 26 februari 1891 is Theodorus Hendrikus vertrokken naar Noord-Amerika, op 1 november 1892 is hij teruggekeerd en op 14 maart 1803 verhuisd naar Arnhem.
Anna, partner Theodorus Hendrikus en dochter Leonie zijn (2009) woonachtig in Odijk (Ut).
.
Leonie heeft, naar de keuze van de ouders, de achternaam van moeder Anna verkregen.
.
Beroep: Matroos
Uit de index scheepsmonsterrollen 1803-1937 blijkt dat Hendericus op 27-02-1861 op de galjoot "Christina Jantina" (monsterrol 1861-6), op 26-06-1862 op de galjoot "Bouwina" (monsterrol 1862-65), en op 04-03-1863 op het kofschip "Helena" (monsterrol 1863-26) als matroos heeft aangemonsterd. Zijn laatste reis met het brikschip "Persa" (tweede helft 1863) is hem helaas fataal geworden.
Hendericus is volgens het scheepsjournaal op dinsdag 08-09-1863 omstreeks 10.30 uur als matroos van het schoonerbrikschip (schoener) "Persa", zeilende met stukgoederen van Shields-Engeland naar Kostantinopel-Turkije (huidige Istanbul) op de Middellandse Zee ca. 57 mijl ten zuidoosten van het Italiaanse eiland Sicilië, samen met tweede stuurman Jan Werkman "doende de steekbout van het brikzeil te leggen", vanaf de briksboom overboord gevallen. Alle reddingspogingen bleven vruchteloos en beiden zijn verdronken.
.
Gertrud, echtgenoot Sergio en dochter Laura Muriel zijn (2009) woonachtig in de omgeving van Sao Paulo-Brazilië.
.
Bij huwelijk wettigt Pieter twee buiten echt geboren kinderen van Engeltje.
Engeltje heeft twee buiten echt geboren kinderen: Ipe (*1868) en Jakob (*1869) die door Pieter bij huwelijk worden geëcht. Volgens de Burgerlijke stand is Engeltje overleden op 15-11-1921 en niet, zoals op de (vernieuwde) grafzerk staat vermeld, op 18-11-1921.
Engeltje Hindriks(dr) had een buitenechtelijke relatie met Jan Willems(z) Duitscher en kreeg met hem vier kinderen.
Met dank aan: http://www.jacobboerema.nl/duurswold/schildwolde.htm " Boerderijen, huizen en hun bewoners te Schildwolde " :
Jaar 1832 - SW 132, B486 Derk Jakobs Streuper.
Trijntje is slechts 9 maanden en 12 dagen oud geworden. Tien dagen na de geboorte overleed moeder Trijntje (29-06-1905) in het kraambed.
.
Beroep: Naaister
Jantje heeft (althans tussen 1860 en 1880) en waarschijnlijk tot haar overlijden, ingewoond bij het gezin van haar zuster Anna op het adres Wijk D - "huisnommer" 198 te Slochteren.
.
Beroep: Daglooner
Derk woonde tot zijn huwelijk (30-08-1862) bij zijn ouders op het adres Wijk D - "huisnommer" 105 te Slochteren en vertrok daarna naar het adres Wijk D - "huisnommer" 198 te Slochteren. Op enig moment is ook zijn schoonzuster Jantje Folkersma op dit adres ingetrokken.
.
Beroep: Kleermaker
Wilhelm woonde (blijkens het Bevolkingsregister periode 1860-1880) op het adres Wijk D - "huisnommer) 2 te Slochteren, samen met echtgenote Klaassien Venhuizen, (stief)dochter Harmke Koning, en de dochters Hindriktje (ook: Hinderktje) en Hilje Schrik.
.
Beroep: Landbouwersche
Na het overlijden van echtgenoot Jan Geert Koning hertrouwde Klaassien met Wilhelm Schrik en vestigde zich samen met dochter Harmke Koning op het adres Wijk D - "huisnommer" 2 te Slochteren.
Klaassien kreeg met Wilhelm nog twee dochters (Hindriktje (ook: Hinderktje) en Hilje Schrik).
.
Het certificaat " Nationale Militie " van 04-05-1870 (huwelijksbijlage) geeft aan dat Jakob voor "de ligting" 1865 was uitgeloot (nr. 43) de militaire dienstplicht te vervullen, maar werd daarvan vrijgesteld wegens "lichaamsgebrek".
Tijdens het huwelijk verklaarden de vader van de bruidegom (Hindrik Maurits) en de moeder van de bruid (Wilhelmina Roelfs(dr) Duitscher) "de schrijfkunst niet te verstaan" en hebben de akte derhalve niet kunnen ondertekenen.
.
Haayo was Staff-Sergeant in het Amerikaanse leger gedurende de Tweede Wereldoorlog.
.
Albert Bouman arriveerde in 1913 in Amerika als immigrant en huwde ca. 1920 met de toen 17-jarige Martje (Martha) van der Laan en kreeg met haar twee kinderen (Herman en Henry).
Albert en Martje (Martha) hebben dochter Marjorie van zwager/broer Haaije van der Laan (na het overlijden van diens echtgenote Gertrude L. Kams) geadopteerd. Wellicht dat vader Haaije niet (meer) voor Marjorie kon zorgen, alhoewel hij later nog twee keer zou hertrouwen en uit het tweede huwelijk met Stella Mae Ehrenreich nog twee kinderen kreeg. Marjorie kreeg na de adoptie de achternaam Bowman.
Albert was soldaat (PVT) in het Amerikaanse Leger en diende gedurende de Eerste Wereldoorlog als klerk op kantoor van de "Coast and Geodetic Survey" tot 31-10-1918. Albert is overleden in het "Batavia Veterans Hospital" in Albion - N.Y. - U.S.A.
.
Jakob arriveerde, samen met moeder Wilhelmina, zus Martje en broer Haaije op 15-08-1910 met de ss. "Potsdam" in New York om zich in Albion N.Y. bij vader Hendrik te voegen.
.
Gertrude is drie weken na de geboorte van dochter Marjorie (* 25-09-1926) op 18-10-1926, wellicht in het kraambed, overleden. Echtgenoot Haaije heeft na het overlijden van Gertrude dochter Marjorie ondergebracht bij zijn zuster Martje (Martha) van der Laan, gehuwd met Albert Bowman.
Uit de volkstelling (1930) van Albion - N.Y. draagt Marjorie nog de achternaam Vanderlaan. Op enig moment na de volkstelling werd Marjorie geadopteerd en kreeg de achternaam: Bowman.
.
Marjorie werd na het overlijden van moeder Gertrude geadopteerd door tante Martje (Martha) van der Laan (zuster van vader Haaije) en Albert Bouman (Bowman). Wellicht dat vader Haaije niet (meer) voor haar kon zorgen, alhoewel hij later nog twee keer zou hertrouwen en uit het tweede huwelijk met Stella Mae Ehrenreich nog twee kinderen kreeg.
Uit de volkstelling (1930) van Albion-N.Y. blijkt Marjorie nog de naam "Vanderlaan" te dragen. Marjorie is dus op enig moment na 1930 officiëel geadopteerd en verkreeg daarna de achternaam "Bowman". Voor verdere gegevens over Marjorie zie: Martje (Martha) van der Laan en Albert Bowman.
.
Jakob en Jantje zijn naar Amerika geëmigreerd en op 19 april 1914 in New York aangekomen.
.
Bij overlijden laat Okko Hemmes vijf kinderen achter.
.
Zoon Jan Geert is buiten echt geboren.
.
Volgens de grafsteen is Hindriktje overleden op 02-07-1946 maar volgens de overlijdens-akte van de Burgerlijke Stand op 03-07-1946.
.
Functie: Honorair Consul Republiek Haïti, Commandeur de l' Ordre National "Honneur et Mérite" de la République d' Haïti.
.
Gezina Jantina is tijdens de geboorte van een levenloos kind in het kraambed overleden.
.
Geboortedatum Cornelia nog verder onderzoeken. Geboren in 1809, gehuwd in 1802 en kinderen 1 + 2 zijn geboren in 1805 en 1809 !
Carl Wilhelm werd (ook) genoemd: Bossemeier. Wellicht buiten echt geboren uit een Schreck en later geecht door "vader" Bossemeier.
.
Trijntje is slechts 7 maanden oud geworden.
.
Anna is slechts 4 maanden oud geworden.
.
" Op 26-02-1876 levenloos opgehaald uit de Maas bij IJsselmonde ".
.
Volgens de persoonskaart Burgelijke Stand is Otto Gijsbertus Hermannus Lodewijk op 02-07-1971 "afgevoerd" (verhuisd).
.
Volgens de persoonskaart Burgerlijke Stand is Marinus op 07-06-1977 "afgevoerd" (verhuisd) binnen Amsterdam.
.
Volgens de persoonskaart Burgerlijke Stand is Natascha Anuschka Christina op 12-05-1986 "afgevoerd" (verhuisd) naar Zoetermeer.
.
Volgens persoonskaart Burgerlijke Stand is Austinus op 19-05-1922 "afgevoerd" (verhuisd) naar Assen.
.
Jan Bos, waarschijnlijk een zoon van Wilhelmina Staal en S. Bos, is op enig moment als pleegzoon opgenomen in het gezin van Hindrik Staal en Roelfien van Norg. (verder onderzoeken)
.
Beroep: Landbouwer
Volgens persoonskaart Burgerlijke Stand is Roelf op 04-09-1923 "afgevoerd" (verhuisd) naar Slochteren.
.
In de huwelijks-akte staat vermeld dat Hendrika Geertruida onder voogdij stond van Jphannes de Winkel. Ouders Berend Mulder en Margrieta Kuiper waren ten tijde van de huwelijksvoltrekking inmiddels overleden.
.
.
Zoon Koop is buiten echt geboren (* 08-12-1824) doch bij huwelijk met Berend Hollander, drie weken later, op 31-12-1824 door deze geëcht.
.
.
Bij huwelijk wettigt Jan Hindrik twee kinderen van Anje (ook: Antje) Klaassens(dr) Bultje.
.
Eerder gehuwd (1) met Grietje Alewijns(dr) Postema ( X 06-07-1777) te Monnickendam, (2) met Henderika Oosterbaan ( X 09-02-1794) te Monnickendam.
.
Bij huwelijk echt Pieter een kind van Jansje de Vries.
Op 09-12-1795 kochten Franciscus en Neeltje de bakkerij "In de Witte Olifant" te Monnickendam voor HFL. 2.500. Op 21-01-1825 verkocht Franciscus de zaak aan zijn zoon Jan Trapman en diens echtgenote Christina van Zalinge voor HFL. 1.000.
Elisabeth is geboren als tweeling met Anne Strikwerda.
.
Tjitske Sjoerds(dr) is 7 dagen na de levenloos geboren dochter in het kraambed overleden.
De geboorte-akte van Pietje is gerectificeerd bij vonnis van arrondissementsrechtbank te Leeuwarden dd. 21-03-1892, waarbij voornaam moeder wordt veranderd in "Klaske" en waarbij Pietje (buiten echt geboren) wordt erkend door de ouders bij akte van erkenning dd. 08-04-1892.
.
De geboorte-akte van dochter Pietje is gerectificeerd bij vonnis van arrondissementsrechtbank te Leeuwarden dd. 21-03-1892, waarbij voornaam moeder wordt veranderd in "Klaske" en waarbij Pietje (buiten echt geboren) wordt erkend door de ouders bij akte van erkenning dd. 08-04-1892.
.
De geboorte-akte van dochter Pietje is gerectificeerd bij vonnis van arrondissementsrechtbank te Leeuwarden dd. 21-03-1892, waarbij voornaam moeder wordt veranderd in "Klaske" en waarbij Pietje (buiten echt geboren) wordt erkend door de ouders bij akte van erkenning dd. 08-04-1892.
.
Met dank aan: http://www.genealogieonline.nl/genealogie-de-jager-en-zaagemans/I1655.php
Gerrit is verhuisd naar Canada op 31-05-1926. In een lokale krant aldaar stond het navolgende overlijdensbericht:
"Miedema, George - At the General and Marine Hospital-Collingwood suddenly died ,following a heart- attack while on vacation in Craigleith, George Miedema of 162 Becker Street, aged 79 years. Mr. Miedema was born in Minnertsga, Friesland-Netherland, a son of the late Johannes Miedema and the former Aukje Goenwald. A member of St. Andrew's Presbyterian Church, formerly employed at Bell Canada for 35 years, he retired in 1961. A member of the Telephone Pioniers of America and Grand River Lodge AF and AM. Surviving are his wife, the former E. Mary Wilougby and brothers and sisters in Holland. Friends may call at the Ratz-Bechtel Funeral Home, 621 King St. W.-Kitchener. Funeral service in the chapel Monday, at 2 p.m. with Rev.Grant R. Mac-Donald officiating. Internet Woorland Cemetery. Donations to the Radio and Television Ministry of St. Andrew's Presbyterian Church may be made as expressions of sympathy."
.
Hessel is ca. 1910 naar Nederlandsch Indië en vestigde zich in 1946 wederom in Dongjum.
Bij de huwelijken van beide kinderen worden verschillende achternamen gebruikt: van der Veen en Feenstra.
Op de overlijdensakte staat vermeld: " Nalatende acht kinderen ".
Symon Martens ligt (evenals zijn echtgenote Doetje Jans) in of om de (een) kerk in Minnertsga begraven. Op de grafzerk staat geschreven:
"Anno 1769 den 26 January is in den heere gerust den eersamen Symon Martens, in leeven huisman tot Hallum, oud 65 jaar, ... weken en 1 dag en leit alhier".
.
Doetje Jans ligt (evenals haar echtgenoot Symon Martens) in of om de (een) kerk in Minnertsga begraven. Op de grafzerk staat geschreven:
"Anno 1781 den 15 Juni is in den heere gerust de eerbare Doetje Jans, huisvrouw van Symon Martens".
.
In de overlijdens-akte (zie: afbeelding) staat abusievelijk vermeld dat Klaas bij overlijden 49 jaar oud was. Klaas was in werkelijkheid 60 jaar oud !
.
Tel. 12-02-09 gesproken met Elizabeth Katherene, echtgenote van Stanley. Enthousiast en beloofd haar te schrijven met verzoek om familiegegevens. Ook gaat ze het boek van Stanley opsturen "Growing up - Growing Old". Tel. nr. 001-585-5899090 - Adres: 13360 County House Road, Albion - 14411 N.Y. - U.S.A. Op 13-02-09 brief aan Stanley geschreven en USD 15,00 bijgesloten voor het boek ! Boek woensdag 15 april 2009 ontvangen.
Met dank aan: http://www.orleanshistory.org/books.htm
ARCHEOLOGY IN WESTERN NEW YORK
Twelve thousand years ago, Paleo-Indian Hunters were the first people to move into what are now Orleans and Genesee Counties after glaciers retreated. Archeologists have learned much about the Paleos from the Arc site near Oakfield, which is the largest Paleo site in New York State and one of the three largest in the Northeast. Over 1600 Paleo tools, primarily scrapers, spears and knives, were collected at the Arc site. Other significant Native American sites included S. Waterport, the Oakfield Fort (1250 AD) and Shelby Fort (1550 AD), which was the largest village in Orleans County.
Stanley Vanderlaan has been participating in archeological digs for 47 years. He is a recognized expert in the reconstruction of Indian pottery, developing techniques and materials that are now used by museums. Mr. Vanderlaan is a member of the NY State Archeological Association (NYSAA) and is a Research Fellow of both the Rochester Museum and the NYSAA. His latest book is entitled: Odds & Ends: Archeological Memoirs.
DIGGING THE PAST
Archaeology has been a passion with Stanley Vanderlaan since he found his first artifact while woodchuck hunting more than 45 years ago. Since then, he has made a name for himself in archaeology circles, and is credited with discovering the largest Paleo-Indian site in New York State.
In an attempt to save and document the bits of history he has uncovered, he has written his archaeological memoirs in a book titles “Odds And Ends”.
“Several years ago, I began to feel this was important enough to preserve for the future, “ he said. “I’m not going to live eternally, and then all this would be lost forever.”
Vanderlaan’s quest for history began in 1956. “Charlie Hartway and other farmers provided me with ammunition. To keep their woodchucks away,” Vanderlaan, said. “I was hunting on the old Dix farm, later named for John Wilkins in Barre, near a branch of Otter Creek, when I saw some flint chips on the ground. I looked and found two perfect arrow points.”
From that day on, Vanderlaan was hooked.
Later in 1956, Vanderlaan, who owned a television sales and repair shop in Albion, delivered a new television to Charlie Palmer of Pine Hill. Entering Palmer’s house, he spotted shelves of Indian skull, stone axes and points and pottery.
“Palmer was an Indian relic collector from way back, and during the years he showed me many sited in Orleans and Genesee counties,” Vanderlaan said. “I since discovered 40 to 50 more on my own.”
His most famous discovery is near Oakfield, the exact site that has been kept secret for obvious reason. In 1984, he and his father Jacob Vanderlaan were surface hunting when they discovered some fluted points, named for the way they are hallowed out to fit on a spear.
The site, named the Arc site, is determined to have been used by Paleo-Indians 11,300 years ago. The largest Paleo-Indian site discovered in New York state and one of four largest in the country, it is also the subject of his next book, which is already in the works.
Vanderlaan said only about 250 fluted points have been found in the whole state, and he has found 35 himself. The Arc site was undoubtedly where the Indians came to hunt caribou, which traveled the region from Pennsylvania to the Adirondacks for the calving season and back again in the fall. The animals would thrive on the lichen found here.
“Eleven thousand years ago, you could look north from there and see the glaciers,” he said.
During his years of exploring, Vanderlaan said he has covered the area from Clarendon to Shelby. The Arc site was a result of years of searching.
“My father and I were driven out of the area on a Wednesday by a severe thunderstorm as if the spirits were trying to drive us away, “ he said. We went back on Saturday and started over a knoll when I found the first fluted point in a row of beans.”
Another interesting site Vanderlaan has explored is known as a flint quarry on the Onondaga Escarpment near Indian Falls. The escarpment in the ridge which runs east and west between Basom and Indian Falls, crossing Route 77 on the Kern farm just south of Ledge Road.
“Millions of years ago this ridge was the shore of an ocean,” Vanderlaan said. “Indians would have come here to dig out the flint for their tools.”
The quarry is also near what is called “Diver’s Lake,” named for the family who owned the land.
Vanderlaan also identified a site on Route98, between Saile Drive and Daws Corners, where he spotted a hill straight up and down on the east side of the road.“This is where Indians dug out to get flint,” he said.
At the Shelby Fort on Salt Road near Medina, Vanderlaan has found what he believes is evidence of cannibalism, as well as many Indian artifacts.
The Oakfield Fort near the US Gypsum has also unearthed some interesting item, such as a pipe with a young child’s teeth marks and a spear point, maybe 2,000 years old. A pottery vessel found at the fort took more than 200 hours for Vanderlaan to reconstruct.
Archaeology provides answers to a lot of questions, Vanderlaan said. For instance, by analyzing blood residue on arrow points, it can be determined what kind of animal was killed. It is this kind of knowledge which draws Vanderlaan back to his hobby, day after day.
Vanderlaan is a member of numerous archaeological societies in New York, Canada, and Ohio. He has been recognized a fellowship by the New York State Archaeological Association and the Rochester Museum and Science Center for his “distinguished contributions to archaeology.
Note:
Stan Vanderlaan is a charter member of the Orleans County Historical Association. He recently published a book, Odds and Ends, about his archaeological digs which is well illustrated with photos of Indian artifacts found throughout the western NY area. Stan's book is available @ $23 per copy, including mailing. To purchase a copy please email (XXXXX@XXXX.XXX) for instructions.
.
A. Steenstra - IJzerwerker 43 - 9611 MT Sappemeer - Tel. 0598-396062. Hindriktje, weduwe, is voor de tweede keer gehuwd met Dhr. Steenstra.
.
Hindrik Jans(z) is buiten echt geboren.
Jan Willems(z) had vanaf ca. 1821 een buitenechtelijke relatie met Engeltje Hindriks(dr) van der Laan en kreeg met haar vier kinderen.
.
Martje arriveerde, samen met moeder Wilhelmina en de broers Haaije en Jakob, op 15-08-1910 met de ss. "Potsdam" in New York om zich in Albion N.Y. bij vader Hendrik te voegen.
Martje (Martha) en echtgenoot Albert hebben dochter Marjorie van broer/zwager Haaije van der Laan (na het overlijden van diens echtgenote Gertrude L. Kams) geadopteerd. Wellicht dat vader Haaije niet (meer) voor haar kon zorgen, alhoewel hij later nog twee keer zou hertrouwen en uit het tweede huwelijk met Stella Mae Ehrenreich nog twee kinderen kreeg.
Marjorie kreeg na de adoptie de achternaam Bowman. (zie ook: Anje (Angie) Vanderlaan)
.
Angie (Anje) werd, blijkens de volkstelling (1930) van Albion - N.Y., na het overlijden van moeder Wilhelmina in 1924 in het gezin geplaatst van haar zuster Martje (Martha) Vanderlaan, gehuwd met Albert Bowman.
Uit de volkstelling (1930) van Orleans County - N.Y. blijkt dat vader Hendrik is ingetrokken bij de familie Gerrit Poelma en "Jennie" Vink in de plaats Gaines - N.Y. (zie ook: Hendrik Vanderlaan)
.
Florence blijkt (http://www.rootsweb.ancestry.com/~nymonroe/cem/mthope-range-2c.htm) in 1951 (kort na haar huwelijk op 12-09-1951), te zijn overleden en begraven (lots 231-339 Mt. Hope Cemetery) in Rochester - N.Y. - U.S.A.
.
Petrus is buiten echt geboren en door de behandelende vroedvrouw Geertje Post "gehaald". Zij heeft de geboorte vervolgens nog diezelfde dag, samen met gemeenteveldwachter Aldert van Bruggen, aangegeven op het stadhuis van Appingedam.
Petrus is op 06-08-1910 op 5-jarige leeftijd met moeder Jantina Henderika met s.s. "Potsdam" via New York (aankomst 15-08-1910) geëmigreerd naar Albion - N.Y. - U.S.A. Moeder trad direct na aankomst (passagierslijst: "will marry upon landing") in het huwelijk met Klaas van der Laan.
Petrus werd door Klaas van der Laan geadopteerd (gelet op de aantekening in de passagierslijst "father" en dus wellicht de biologische vader) en verkreeg daarmee de naam: Peter Vanderlaan.
.
Jantina Henderika schonk in 1905, buiten echt, het leven aan zoon Petrus met wie zij op 06-08-1910 via New York (aankomst 15-08-1910) naar Albion N.Y. - U.S.A. emigreerde. Na aankomst trad zij direct in het huwelijk (passagierslijst: "will marry upon landing") met Klaas van der Laan.
Echtgenoot Klaas van der Laan (gelet op de aantekening in de passagierslijst "father" en dus wellicht de biologische vader) heeft na het huwelijk zoon Petrus geadopteerd, waarna deze de naam: Peter Vanderlaan verkreeg.
.
Gordon trad toe tot het Amerikaanse Leger op 28-12-1943 in Buffalo - N.Y. (Servicenumber: 42091612) en werd als Private van de 406th Infanterie Regiment, Company B, 102nd Ozark Divisie uitgezonden naar Europa gedurende de Tweede Wereldoorlog. Gordon was vermist van 07-11-1944 (aangenomen overlijdensdatum (K.I.A) tot de lente van 1945. Zijn lichaam werd uiteindelijk nabij de plaats Geilenkirchen (D) gevonden en is naar Nederland overgebracht en begraven op de Amerikaanse begraafplaats Margraten-Limburg. Gordon werd de "Purple Heart" onderscheiding toegekend . In Margraten liggen totaal 8.301 gesneuvelde soldaten begraven.
.
Klaas en Jantina Henderika moeten elkaar in de "Hollandse" jeugdjaren hebben gekend want Jantina vertrekt op 06-08-1910 vanuit Nederland naar de U.S.A. (aankomst 15-08-1910 - New York) om direct na aankomst (passagierslijst: "will marry upon landing") met Klaas in het huwelijk te treden.
Vóór het huwelijk heeft Jantina Henderika in Nederland, buiten echt, het leven geschonken aan zoon Petrus (*1905) die door Klaas (gelet op de aantekening in de passagierslijst "father", en dus wellicht de biologische vader) bij huwelijk wordt geadopteerd. Zoon Petrus verkreeg daarmee de naam Peter Vanderlaan.
.
(XXXXX@XXXX.XXX)
Hemmo Okkes(z) is buiten echt geboren en waarschijnlijk de zoon van Jan Hindriks(z) van Dijk met wie moeder Auke Okkes(dr) kort na de geboorte in het huwelijk is getreden (1827).
.
Bij huwelijk (1827) wettigt Jan Hindriks(z) de in 1826 buiten echt geboren zoon Hemmo Okkes(z) van der Laan. Wellicht is Jan Hindriks(z) de biologische vader.
.
Bij huwelijk erkennen en wettigen Hendrik en Aleida hun buiten echt geboren dochter Josephina Gerdina (Jacobs).
Het huwelijk van Jacob met Hermance Klein Woolthuis (zuster van wijlen zijn eerste echtgenote Hendrika Johanna Klein Woolthuis) werd bij Koninklijk Besluit 27 06 1905 middels dispensatie goedgekeurd.
Moeder Grietje is 9 dagen na de geboorte van Wolter in het kraambed overleden.
Anna Hendrika is als tweeling geboren met Johanna Eliberta.
"Jan Lammerts, te Muntendam, verkoopt aan Derk Geerts en Hilke Hanssens (ehel.), te Muntendam, een huis en schuur met de landerijen daaronder vallend, te Muntendam. Ten noorden Heiko Jans en consorten, ten oosten dezelfde, ten zuiden Jan Jans en consorten, ten zuiden verkoper. Verder de beklemming van een stuk land, te Muntendam. doende 5 gld. aan huur aan zijlvest Albert Fekkes. Ten noorden wed. Karsjen Emes, ten oosten de Bovenweg, ten zuiden Tjapko Heines en consorten, ten westen Heiko Jans. Prijs 950 gld., waarvan 100 gld. voor de beklemming van het stuk land. Kopers betalen door dat zij tot hun laste nemen de volgende verzegelingen, een van 746 gld., ten gunste van Harm Berents en Jan Tjakkes als voogden over de kinderen van Hans Sikkes en Jantjen Memes, van 28 februari 1754 verleend door de heer Drossart, een verzegeling van 108 gld., ten gunste van Tjapko Fokkes en consorten, van 4 december 1755 verleend door de heer Drossart en een verzegeling van 100 gld., ten gunste van Abraham van Kalkar en consorten. Getuigen: wedman W. Roemelingk en L. Davion".
RA Zuidbroek - fol. 338 - 17 januari 1760
"Derk Geerts en Hilke Hanssens (ehel.), te Muntendam, lenen van Tjapko Fokkens, 500 gld. à 4 %. Borgen: Tjaart Nannes en Jochum Pieters. Getuigen: Hindrik Jacobs en Albert Jans".
RA Veendam - fol. 230 - 30 januari 1764
"Jan Hanssen [Jan Hansens] en Trijntje Eilts (ehel.), maken een testament. De goederen zijn ongemeen, zijn aandeel bestaat uit 250 gld. aangeërfde goederen en 500 gld. aan aangewonnen goederen. Winst en verlies half om half en de kinderen zijn gelijk. Het recht van representatie wordt gegeven aan de kinderen van Derk Geerts en Hilke Hanssen (ehel.) en aan Fokjen Hanssen. Indien hij eerder overlijdt dan zij, krijgt zij alle aangebrachte goederen. Omgekeerd krijgt hij 300 gld. Welke goederen desnoods verteerd mogen worden. Indien er geen kinderen zijn. Zijn er kinderen dan kunnen die hun erfdeel pas opeisen als de achterblijvende partner hertrouwt en indien beide zijn overleden en er geen kinderen zijn die jonger zijn dan 18 jaren. Voor zijn kant: Derk Geerts en Hilke Hanssen (ehel.) en Fokjen Hanssen, zusters. Voor haar kant: Obbe Eilts en Geuchien Eilts [Geuchjen Eilts], broers. Harm Berents en Pieter Derks, zwagers. Getuigen: Poppe Wijndelts en Jan Alberts".
Caspar werd op Pinksteren 1822 in Ziegenhain (Kur-Hessen-D) christelijk bevestigd.
Caspar en Theodora (ook: Johanna Theodora) woonden o.a in de Konijnenstraat - Kanton 2 - Nr. 11, Runstraat - Buurt HH - Nr. 422, en Runstraat - Kanton 3 - Nr. 34 te Amsterdam.
Caspar is overleden in de Lange Leidsedwarsstraat - Kanton 2 - Nr. 91 te Amsterdam.
Van 1919 tot 1922 doorliep Albert Antoine Gaston de Hogere Krijgsschool. In 1927 kwam hij bij de generale staf van het K.N.I.l. en repatrieerde in 1936 naar Nederlands-Indië en aangesteld als hoofd zesde afdeling van het departement van kolonien. Een jaar eerder werd hij regeringslid van de Volksraad. In 1938 volgde zijn benoeming tot generaal-majoor.
Albert Antoine Gaston was officier in de orde van Oranje-Nassau met zwaarden.
Tussen 1928-1933 was hij leraar op de hogere Krijgsschool. Zie enkele publikaties in het orgaan der Krijgswetenschap.
Heden overleed, tot onze diepe droefheid, na een langdurig en onderworpen lijden, onze hartelijk geliefde moeder en behuwdmoeder,Vrouwe A.R. Beeckman, geboren Feuilletau de Bruijn, in den ouderdom van bijna zeventig jaren.
M.H. Beeckman
D. Beeckman
S.H. Baronnese Collot d' Escury- Beeckman
H.A.A. Baron Collot d' Escury
P.C. Beeckman, onderworpen lijden, onze hartelijk geliefde moeder en behuwdmoeder,Vrouwe A.R. Beeckman, geboren Feuilletau de Bruijn, in den ouderdom vanbijna zeventig jaren.M.H. Beeckman D. Beeckman S.H. Baronnese Collot d' Escury- Beeckman H.A.A. Baron Collot d' Escury P.C. Beeckman,].
Op 19-jarige leeftijd doet Dina Johanna geloofsbelijdenis en treedt toe tot de hervormde kerk te Breda. Bron Lidmaten nh kerk, DTB: III-116, 140.
Matthijs Adrianus was " kostleerling " bij Jacob Liekeles Oebles (grootvader van Oma Swart-Liekeles Oebles) waarna hij na beëindiging van de schoolopleiding vertrok naar Amsterdam (30 april 1862). Aldaar verblijft hij enige tijd bij de ouders op de Hoogte Kadijk 147 en vertrekt op 22 september 1876 naar Almelo om in 1879 naar Amsterdam terug te keren, nadat hij in Almelo zijn toekomstige vrouw ontmoet heeft. Het adres in Amsterdam wordt: Plantage Muidergracht.
Bij huwelijk wettigt Hendrik twee kinderen van echtgenote Janna Leeninga, t.w.: Cornelis en Antje. De kinderen verkregen daarmee de achternaam " de Bruijn ".
Groningen, Zaturdag den 25 April 1807. Hindrik Georgh Sickinghe ps. van Groningen en Aukje Eisses Kolthoff van Slogteren pro qua Klaas Bos als swager. In marge: " jura solvit, attest. afgegeven den 10 Maij 1807 ".
Slochteren 1807, Hindrik Georg Sickinghe van Groningen en Aukje Eisses Kolthoff van Slochteren. Volgens attestatie zijn de huwelijksproclamatien te Groningen onverhinderd ten einde gelopen. Alhier getrouwd den 10 Mai.
Na het overlijden van echtgenote Johanna Maria Petronella trouwde Jan met de zuster van zijn echtgenote.
Uit site: www. wereldoorlog2.com.: Slachtoffers K.N.I.L. - soldaten Japan en Z.O. Azië - 58. Boers, Willem Cornelis Hilversum 22-10-1910 19-02-1943 Sld Inf. Knil Thanbyuzayat.
In de Geboorte- Huwelijks- en Overlijdensakten wordt de (voor)naam: Godefroi gebruikt. Bij huwelijk heeft Govert (ook: Godefroi) een kind van Jeanne Augustine gewettigd.
Godefroi Henri is buiten echt geboren en bij huwelijk door vader Govert (ook: Godefroi) gewettigd.
Feuilletau de Bruyn volgde, na in Batavia de lagere school en in Nijmegen de HBS te hebben doorlopen, de Koninklijke Militaire Academie te Breda. In 1907 vertrok hij in de rang van tweede luitenant naar Indië, waar hij van 1908 tot 1910 deelnam aan expedities op West-Ceram. Vervolgens was hij tot 1916 geplaatst bij exploratiedetachementen op Nieuw-Guinea en de Schouteneilanden. Tijdens een in Europa doorgebracht ziekteverlof studeerde hij aan de hogeschool te Lausanne in de natuurwetenschappen. Hij promoveerde daar op Contribution à la géologie de la Nouvelle-Guinée (Lausanne, 1921). Na een verblijf van enkele jaren in de Zuider-en Oosterafdeling van Borneo, waar hij enkele militaire patrouilles leidde in de Hoeloe Soengei en daarbij ook het nodige aan wetenschappelijke observatie deed (uitkomsten gepubliceerd in Koloniale Studiën 17 (1933) I, 53-93 en 183-211), keerde hij in 1926 voor korte tijd naar Lausanne terug om daar handelswetenschappen, sociologie en economie te studeren.
Inmiddels had hij reeds in 1913, gedurende zijn verblijf in Nieuw-Guinea, zijn eerste publicistische arbeid verricht met een bijdrage over een Papoea-stam, de Kaja-Kaja. Een meer impressionistisch beeld van het werk van de exploratiedetachementen legde hij vast in een roman Pioniers in de rimboe (Haarlem, [1947]). Nieuw-Guinea is hem zijn leven lang blijven boeien. De hieronder vermelde bibliografie van Galis noemt in totaal 55 boeken en artikelen van zijn hand over de etnologie, geologie, economie en politiek van en met betrekking tot dit eiland. Dit nog afgezien van losse bijdragen in dag- en weekbladen, zoals een artikelenreeks in De Locomotief van 19 tot 21 maart 1924 over Duitse aspiraties t.a.v. Noord-Nieuw-Guinea. Daarnaast leverde hij bijdragen over militaire onderwerpen in Koloniale Studiën (8(1924) I, 247-299; 9 (1925) II, 50-94), De Gids (86 (1925) III, 365-385) en het Indisch Militair Tijdschrift 57 (1926) 481-488). Voor laatstgenoemd orgaan verzorgde hij in 1927/1928 het politiek overzicht. Daarin besteedde hij aandacht aan de ontwikkelingen in China en Rusland en aan de communistische penetratietechnieken, met name zoals toegepast t.a.v. Ned.-Indië. Hij gaf er blijk van, het Indonesisch nationalisme te zien als een kracht die in de toekomst onweerstaanbaar aan betekenis zou winnen, principieel niet onderdrukt kon en mocht worden, doch tot samenwerking met de Nederlanders gebracht en, zo nodig, gedwongen moest worden.
Met deze dynamische visie op het nationalisme nam hij een tamelijk geïsoleerde positie in binnen de in 1929 opgerichte Vaderlandsche Club, waarvan hij bestuurslid en, van 1931 tot 1935, vertegenwoordiger in de Volksraad was. In tal van redevoeringen trachtte hij zijn denkbeelden nader uit te werken. In deze raad hield hij zich voorts met de meest uiteenlopende onderwerpen bezig en bouwde hij zich een reputatie van grote belezenheid en brede deskundigheid op. Gouverneur-generaal B.C. de Jonge noemde hem 'een wandelende encyclopaedie'. Er school ironie in die woorden omdat Feuilletau de Bruyn de neiging vertoonde zich door zijn eigen redenaties te laten meeslepen en daarbij het verband met de aan de orde zijnde vraagstukken uit het oog te verliezen. Desondanks was hij, met zijn onconventionele geest, een waardevol volksraadlid, die ook de Indonesiërs onder zijn gehoor wist te boeien en soms met belangrijke initiatieven kwam. Zo gaf hij de aanzet tot de vroegtijdige voorbereiding van de economische verdediging van Nederlands-Indië. In 1938 bepleitte hij, naar aanleiding van de toen aanhangig zijnde petitie-Soetardjo, de instelling van een rijksraad als tegenwicht tegen de centrifugale krachten binnen het koninkrijk. Inmiddels was hij in 1935 gepensioneerd in de rang van kolonel en had hij in dat zelfde jaar een punt gezet achter zijn Indische carrière.
Teruggekeerd in Nederland was hij een tijdlang actief binnen het Verbond voor Nationaal Herstel (VNH), de Nederlandse pendant van de Vaderlandsche Club. Hij droeg bij tot het terugdringen van de fascistische tendensen binnen dit verbond, waarvoor hij bij de kamerverkiezingen van 1937 als tweede man op de kandidatenlijst prijkte. Vergeefs, want de verkiezingen liepen uit op een fiasco voor het VNH.
In de naoorlogse jaren behoorde Feuilletau de Bruyn tot de felste opponenten van het door de regering t.a.v. Indonesië gevoerde beleid. Eind 1946 nam hij het initiatief tot een petitieactie voor het behoud van de rijkseenheid, die 300.000 handtekeningen opleverde. Dit leidde tot de oprichting van het door P.S. Gerbrandy aangevoerde Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, waarvoor Feuilletau de Bruyn de meest actieve spreker en brochureschrijver werd. Tegenover de federatie- en unieplannen van de regering stelde hij zijn idee voor een rijksraad. Bij de kamerverkiezingen van 1948 deed hij wederom een gooi naar het kamerlidmaatschap door met een eigen lijst (Onafhankelijke Nationale Groep) te verschijnen. Ook dit keer was het fiasco eclatant: zijn partij behaalde slechts ca. 22.000 stemmen en derhalve geen zetel. Hierop verlegde hij zijn koers en zette hij zich met hernieuwde ijver in voor het behoud van Nieuw-Guinea. Van 1948 tot 1961 was hij actief als voorzitter van de afdeling Nederland van de door krijgsgevangenen in Thailand opgerichte Groter Nederland Actie. Eveneens was hij hoofdredacteur van het tijdschrift Nieuw-Guinea, het orgaan van de Nieuw-Guinea Studiekring, een invloedrijke pressiegroep. In zijn streven naar behoud van Nieuw-Guinea als kolonisatiegebied voor (Indo) europeanen was hij weinig succesvol. Immers, vanaf 1952 werd de teneur van het regeringsbeleid de opvoeding van de Papoea's tot zelfstandigheid. Niettemin is het optreden van de mede door Feuilletau de Bruyn geleide pressiegroepen van grote invloed geweest op het bepalen van het Nederlandse Nieuw-Guinea-beleid ten tijde van de Ronde Tafelconferentie in 1949.
Carel Dina is buiten echt geboren en bij huwelijk van ouders gewettigd.
Bij huwelijk wettigde Jan een kind van Geessien.
De overlevering zegt volgens één Zaalberg:
"Dirk Saelberch is afkomstig uit Lennip, een dorpje in het westen van Polen bij Hirschberg, Silezië, toen behorend tot Duitsland en is naar aller waarschijnlijkheid de oudste zoon van 7 broers". Vanuit Lennip zou hij verhuisd zijn naar Hamburg in Duitsland en vervolgens naar Leiden, waar hij als lakenbewerker is begonnen".
Ook het boek "100 jaar Zaalberg dekens" stelt dat de oorsprong Silezië is. In Silezië woonden vele joodse wevers die naar het westen getrokken zijn. Eén overleveringsbron stelt dat de familie Zaalberg van joodse oorsprong zou zijn. Daarvan is echter geen enkele bevestiging gevonden. De voornamen zijn niet bepaald joods. In Hirschberg werd in 1629 de Lutherse kerk "gekatholiseerd". Het is dus niet onwaarschijnlijk dat vele Lutheranen in de periode daarna naar het westen zijn gevlucht.
Elisabeth werd geboren als tweeling met Anna Maria en is slechts ruim 13 maanden oud geworden (Elisabeth is overleden 8 dagen na het overlijden van zuster Anna Maria).
.
- Een huis met tuin in Moergestel/meubilaire goederen en kleding/een hypothecaire lening ten laste van Gerardus Hillenaar in Leiden, totale waarde activa is f 13.543,50
- Een schuldbekentenis/twee leningen met intrest/een jaarlijkse bijdrage voor de verzorging van haar moeder, totale waarde van de passiva is f 3.320,92
Resteert f 10.222,68. Voor de nalatenschap resteert de helft f 5.111,34.
.
Berend heeft bij huwelijk op 31-12-1824 met Marritje de drie weken daarvoor buiten echt op 08-12-1824 geboren zoon Koop geëcht. Mogelijk was hij ook de biologische vader.
.
Bij huwelijk erkent Leonardus een kind van Julie Georgette.
Zie parenteel Willemina Francina Titsing samengesteld door Jenny Anita Lofthus - Antwerpen
.
ABRESCH (Jeremias Frederik), geb. te Zuidhorn 28 Juni 1816, overl. te Leeuwarden 3 Mrt. 1885, zoon van Mr. Frans Isaak en Hebbelina Regnera de Drews, liet zich 19 Juni 1833 inschrijven als student aan de hoogeschool te Groningen, waar hij 27 Juni 1839 in de rechten promoveerde op een proefschrift "De rerum corporealium et incorporealium in jure Romano distinctione". Hij was sedert 11 Dec. 1875 raadsheer in het gerechtshof te Leeuwarden en gehuwd met jonkvr. Geertruida Margaretha van Haeften, dochter van jhr. Adriaan v. H. en Maria Cornelia Hetterschey.
ABRESCH (Frans Isaak), geb. te Groningen 17 Nov. 1783, overl. te Zuidhorn 4 Juli 1852, zoon van Mr. Jeremias Frederik A. en Geertruida Francisca Guichart, liet zich 15 Sept. 1800 inschrijven als student aan de hoogeschool te Groningen, waar hij 28 Mei 1806 in de rechten promoveerde op een proefschrift "Observationes de jure cum Romano tum Groningano circa sponsalia". Hij huwde te Groningen 16 Juni 1811 met Hebbelina Regnera de Drews (geb. te Groningen in 1784 en in 1848 overl. te Zuidhorn, dochter van Johan de Drews en jonkvr. Margaretha Bouwina Lewe van Middelstum). Hij was burgemeester en notaris te Zuidhorn.
Jogchum is buiten echt geboren. Biologische vader (vooralsnog) onbekend.
De eerste drie delen van de "Grondbeginselen der Rekenkunde" werden geschreven door Pieter Engelbrecht Rijk en Michiel Isaäc Swarts Bevel. Beiden waren actief binnen het Leidse wiskundige genootschap, beiden verzorgden daar ook wiskundelessen. Dat deden ze onbezoldigd - ze konden het zich veroorloven dit soort werk erbij te doen.
Pieter Engelbrecht Rijk was een zoon van Pieter Rijk, een van de oprichters van Mathesis. Op 13 januari 1791 werd hij in de Pieterskerk in Leiden ten doop gehouden, hij zal dus eind 1790 of begin 1791 geboren zijn. Op zijn akte van ondertrouw van 29 januari 1813 staat vermeld dat hij metselaar was, net als zijn vader en zijn latere zoon. Kennelijk had de familie Rijk gedurende enkele generaties een bouw- en metselbedrijf. De familie bewoonde een mooi pand aan de Leidse Herengracht en was dus zeker in behoorlijk goede doen. Er zijn nog steeds bruggen in Leiden te vinden waarvoor de familie Rijk het metselwerk heeft verzorgd. Pieter Engelbrecht genoot zijn wiskunde-opleiding op de genootsschapsschool die mede door zijn vader was opgericht. Uit het feit dat hij hoofdonderwijzer op Mathesis werd en samen met Bevel meerdere boeken schreef of herzag, blijkt wel dat hij over een behoorlijke deskundigheid beschikte. Pieter stierf vrij jong, in april 1833. Zijn vader overleefde hem nog bijna tien jaar.
Keimpe"Zacharias was in 1829 en 1830 kapitein op de smak "de Hoop", voer op de "Jacobina Barbera" (1830-1838), en daarna op een andere "Jacobina Barbera", van 1841 t/m 1855, was in1856 kapitein op de "Eppo Hendrik" en in 1861 was hij kapitein op de "Geziena Geertruida".
In 1850 geeft hij vanuit Hamburg in een notariële verklaring toestemming voor het huwelijk van zijn dochter Sietje. Een eerder door hem afgegeven verklaring werd als volstrekt onvoldoende gekwalificeerd.
Op de huwelijks-akte wordt geen vermelding gemaakt van echting van dochter Maria Henricus (ook: Hendricus) geboren in 1810 !
Franciscus (ook: Franciscus Jacobus) overleed slechts 9 maanden na het huwelijk met zijn 3e echtgenote Anna Maria Rijs.
Slechts 9 maanden na het huwelijk overleed echtgenoot Franciscus (ook: Franciscus Jacobus) de Smit. Anna Maria overleed 8 maanden daarna.
Willemina is bij de geboorte van haar levenloze zoon in het kraambed overleden.
Arwet was voor het huwelijk met Hendrik weduwe van Lubbert Toewater.
Henderika is 11 dagen na haar levenloos geboren dochter in het kraambed overleden.
Bij huwelijk wettigt Jan een kind van Trijntje.
Het overlijden van Harm werd aangegeven door de administrateur (Willem Lagro) van het Academisch Ziekenhuis te Groningen. Tekst aangifte: "Harm ter Veld, oud tweeënzestig jaren (?), arbeider, geboren te Leek, wonende alhier, zijnde de verdere reseignementen aan de aangever onbekend".
Nader onderzoek zal (nog) moeten uitwijzen of deze OVL-akte op Harm van toepassing is.
Corneille Hipolithe en Henriette Struuck kregen 12 kinderen.
Met dank aan: http://www.thuisinbrabant.nl/personen/b/berail,-corneille-hipolithe ("Thuis in Brabant"):
Corneille Hipolithe Berail (1795-1891)
Corneille Hipolithe Berail werd op 30 juni 1795 geboren in Montpellier als zoon van de wijnkoopman Louis Berail en de Tilburgse notarisdochter Maria Anna Sophia Bles. Hij trouwde op 6 januari 1819 met Henriette Struuck van der Steege, dochter van legerofficier Philibert Lyphart van der Steege en Geertruida Gijsbertha gravin van Randwijck uit Groningen. Uit dit huwelijk werden twaalf kinderen geboren. Hipolithe overleed in Sint-Michielsgestel op 6 februari 1891.
Corneille Hipolithe Berail groeide op in Montpellier, het centrum van de Franse zijdecultuur. Over zijn jeugd schreef hij: 'ofschoon van een Nederlandsche vrouw echter in het zuiden van Frankrijk geboren en aldaar voor het grootste gedeelte opgevoed, heb ik aan deze opvoeding en mijne alsnog bestaande relatien mijn verkregen kennis in den handel, het fabriekswezen en den landbouw van die streek te danken'.
Zijn huwelijk met Henriette Struuck van der Steege maakte hem tot een vermogend man. Dankzij de bruidsschat van zijn Henriette kon het jonge paar het buitengoed 'de kleine Ruwenberg' te Sint-Michielsgestel, bestaande uit een huis, brouwerij, boerderij en landerijen kopen. Ook kochten zij tien percelen grond onder Boxtel en Liempde en een huis met enkele landerijen tussen Udenhout en Tilburg.
Na zijn verhuizing naar Sint-Michielsgestel startte hij direct met de exploitatie van zijn bierbrouwerij, annex azijnstokerij. Daarnaast bouwde hij de boerderij om tot een modern bedrijf. Helaas bracht de bierbrouwerij te weinig op waardoor hij gedwongen werd deze activiteit te beëindigen. Succesvoller was hij in het kweken en verkopen van diverse uitheemse boomsoorten. Hij slaagde erin de uit Noord-Amerika afkomstige Vederesdoorn (Acer Negundo) op zijn kwekerij tot wasdom te brengen. Hipolithe beschouwde de verspreiding van deze boom over geheel Nederland als zijn verdienste.
Na dit succes legde Berail zich toe op zijn passie voor de zijdeteelt. Vanaf 1827 concentreerde hij zich met niet aflatende inspanning op zijn plan de zijdeteelt in Noord-Brabant tot ontwikkeling te brengen. Daartoe liet hij dertig stammetjes van de witte moerbezieboom (Mora Alba) per diligence aanvoeren vanuit zijn geboorteland. In 1829 slaagde hij erin de eerste ruwe zijde te winnen.
De investeringen in de ontwikkeling van de zijdeteelt waren echter zo hoog geweest dat Berail erdoor in financiële moeilijkheden raakte. Hij was gedwongen enkele van zijn bezittingen te verkopen, maar voornamelijk door de opbrengsten van zijn boomkwekerij - en dan met name van zijn succesvolle Acer Negundo - kon hij het hoofd boven water houden. Op 10 januari 1829 deed hij een verzoek aan koning Willem I om een lening. Het gevraagde bedrag van ƒ 25.000,- werd hem kort daarna ter beschikking gesteld. Zijn schuldeisers kregen hier echter lucht van en eisten hun deel op. Op 1 juni van hetzelfde jaar wendde hij zich persoonlijk tot de koning toen deze het gouvernementspaleis in 's-Hertogenbosch bezocht. Dit keer vroeg hij een lening van ƒ 16.000,-. Ook deze werd hem verleend, maar dat betekende wel dat hij nu een schuld had van in totaal ƒ 41.000 tegen een rente van 5% per jaar. Hij had zich dus behoorlijk in de schulden gestoken.
Tijdens de audiëntie overhandigde hij ook een plan voor een 'Model-Etablissement' voor de zijdeteelt. Het kwam erop neer dat het rijk de zijdekwekerij van Berail zou overnemen om het als proefstation te gebruiken ter stimulering van de zijdeteelt. Dit plan werd afgewezen omdat er al zo'n rijks-proefstation bestond in Ath in de provincie Henegouwen. Toen België zich kort daarna van Nederland afscheidde, kreeg Berail weer hoop dat zijn kwekerij door het rijk zou worden overgenomen. In 1834 benoemde Willem I een commissie van onderzoek die gedurende vijf maanden het productieproces op de kwekerij van Berail volgde. Het leverde een uitermate positief advies op, maar de minister van justitie en de administrateur van het departement van de Nationale Nijverheid namen dit niet over en daarom besloot te koning af te zien van verdere steunverlening.
Inmiddels was de schuld van Berail opgelopen tot meer dan ƒ 51.000,-. Op 7 december 1837 werden na een langdurig proces al zijn onroerende goederen verkocht. De meeste daarvan gingen over in de handen van jhr. mr. Van Beresteijn te Vught.
Toch slaagde Berail er in de zijdeteelt voort te zetten. Er was namelijk een commissie tot instandhouding en uitbreiding der zijdeteelt in Noord-Brabant opgericht. De commissie wist geldschieters te interesseren en op 12 juli 1838 vond de eerste vergadering plaats van de aandeelhouders van de nieuwe Maatschappij tot invoering der zijdeteelt in Noord-Brabant. De koning en het departement van Nationale Nijverheid schreven in voor 25 aandelen van ƒ 100. Berail werd benoemd tot directeur, tegelijkertijd was hij onbezoldigd secretaris van het bestuur en administrateur. Plannen werden uitgewerkt, de voortgang werd in de pers gepubliceerd en belangstellenden werden uitgenodigd het 'Etablissement voor de Zijdeteelt' te bezichtigen. Dit etablissement was gevestigd op het buitengoed de Kleine Ruwenberg. Hier zou volgens Berail alles bijeen worden bijeengebracht: van de productie van de zijde tot de verkoop en alles wat ermee samenhing.
Maar op 4 februari 1842 deed zich een ramp voor. Het Etablissement werd door brand verwoest en de verzekering vergoedde de geleden schade niet. Er was namelijk in 1838 ook al geld uitgekeerd voor een brand en in de kleine lettertjes van de polis stond dat de bestaande polis daarmee kwam te vervallen ook al was er nog voor zeven jaar premie vooruit betaald.
De wederopbouw van het huis en de noodzakelijke uitbreiding gingen gepaard met fraude door de aannemer en de opzichter. Berail gaf dit door aan het bestuur van de Maatschappij, maar hij kreeg geen gehoor. Hij kreeg slechts te horen dat hij moest bezuinigen.
Toch liet Berail zich niet ontmoedigen. Het ging goed op de Kleine Ruwenberg. De moerbeibomen, waarvan de bladeren tot voedsel van de zijderupsen zouden gaan dienen, stonden in bloei. Berail werkte zeer nauwgezet en er was niets dan lof over de manier waarop hij zijn taak als secretaris van het bestuur vervulde. Ondanks het vele werk zag hij ook nog kans om in het land propaganda te maken voor de zijdeteelt.
Nadat de Kleine Ruwenberg in 1843 eindelijk was herbouwd, begon hij aan de verbouwing van de voormalige bierbrouwerij. Daar zouden de zijdewormen geteeld gaan worden op de bladeren van de moerbeibomen. Daarvoor was het een absolute voorwaarde dat het klimaat in het gebouw goed beheerst kon worden. Maar het bestuur gaf opdracht direct te beginnen met het kweken van de zijderupsen. Berail had erop aangedrongen te wachten totdat de nodige verwarmingstoestellen waren aangebracht, maar zijn advies werd in de wind geslagen. Het resultaat was dat er zoveel zijderupsen stierven, dat de hele onderneming moest worden stopgezet.
Berail kreeg de schuld van het fiasco. Het bestuur ontsloeg hem en gebood hem om de Kleine Ruwenberg te verlaten. Berail ging hiermee niet accoord en werd op 20 januari 1844 gedagvaard om op 23 januari voor de president van de arrondissementsrechtbank te verschijnen. De zaak werd afgewezen en doorgezonden naar de rechtbank voor een gewone behandeling. Maar nog voordat de rechter een oordeel geveld had, draaide de algemene vergadering van aandeelhouders op 16 juli 1844 het besluit van het bestuur terug. Hij bleef directeur, mocht op de Kleine Ruwenberg blijven wonen en kreeg zelfs een gratificatie van ƒ 500,- over het jaar 1843. Een van de aandeelhouders, E. de Markas, kreeg de opdracht om de verhouding tussen directeur en bestuur te normaliseren. Het resultaat was dat het bestuur aftrad en er een nieuw bestuur werd benoemd.
De maatschappij bleek echter niet meer te redden. De verliezen liepen te hoog op en in 1847 werd besloten tot liquidatie van de onderneming. Berail nam de schuldenlast van de maatschappij over en werd voor ƒ 9.000,- opnieuw eigenaar van de Kleine Ruwenberg. De zaak was in der minne geschikt, maar toch bleef Berail verbitterd achter. In 1861 schreef hij een artikel in de Landbouwcourant 'dat na alles wat ik voor de invoering van de zijdeteelt gedaan en geleden heb, ik mijn hart er geheel van afgetrokken heb zoo zelfs, dat het mij walgt er iets van te hooren'.
Toch was zijn werk niet tevergeefs geweest. Hij had aangetoond dat het mogelijk was om op de Brabantse zandgrond met de juiste bomen en met de juiste middelen zijde geteeld kon worden. Het is hem niet gelukt om deze teelt op fabrieksmatige wijze tot bloei te brengen, maar dat lag niet aan hem. Het bestuur van de maatschappij was niet bereid voldoende te investeren. Berail had gewaarschuwd dat de moerbeibomen pas na vijf jaar productief zouden worden en dat er veel meer aangeplant moesten worden om tot een rendabele exploitatie te komen. Maar daar had het bestuur geen geld voor over.
Zeventien jaar na het einde van de maatschappij van Berail, kwam de zijdeteelt in Noord-Brabant weer in beeld. In de Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant verschenen artikelen waarin werd gepleit voor het kweken van witte moerbeziebomen in Nederland voor de zijdeteelt. Na de vergeefse poging van Berail, begon men weer van voren af aan.
Johanna Margaretha is door de Arrondissementsrechtbank te Middelburg in 1873 als zelfstandig winkelierster failliet verklaard.
Jacob is op zijn negentiende, twee maanden na zijn huwelijk met Ida, en vier weken na de geboorte van zoon Wijbe, overleden.
Hendrik werd erkend bij huwelijk ouders op 28 december 1872.
Herman Petrus was zoon van de in Gieten gevestigde arts Herman Petrus Krull en Carolina Augusta Wineke. Hij begon, evenals zijn broer Gerhardus Hozeas, die net als hij na zijn militaire carrière burgemeester werd, zijn loopbaan in het leger in Nederlands-Indië. Krull werd als majoor gepensioneerd. In 1904 werd hij benoemd tot burgemeester van Peize. Deze functie vervulde hij tot zijn overlijden in juni 1915.
Herman Petrus trouwde op 2 augustus 1895 te Hoogezand met zijn nichtje Margaretha Krull, dochter van zijn broer de arts Egbert Krull en Marchien Kruizinga. Herman Petrus was een kleinzoon van Egbert Krull, burgemeester van Neuenhaus (D).
Herman Petrus was als kapitein van het Nederlands Indisch leger betrokken bij de gevechten bij de inname van het verdedigingswerk Roending bij Melaboeh aan de westkust van Atjeh. Hij raakte bij deze gevechten gewond door twee schoten in zijn arm. Hij kreeg hiervoor op 23 november 1894 op het Malieveld te Den Haag de Militaire Willems-Orde als ridder 4e klasse verleend. Als gevolg van zijn verwondingen werd hij in 1896 eervol uit de militaire dienst ontslagen.
Vrij-antirevolutionair Tweede Kamerlid en later staatsraad, die na een korte tijd advocaat te zijn geweest vooral actief was als burgemeester en ambtenaar. Werd op 30-jarige leeftijd burgemeester van het Zeeuws-Vlaamse Axel en vier jaar later van Noordwijk benoemd. Was een half jaar Tweede Kamerlid voor het district Breukelen. Nadien door minister Kuyper benoemd tot ambtenaar op Binnenlandse Zaken. In 1910 lid van de Raad van State.
Schreef in 1913 het proefschrift "Bijdrage tot de kennis van het experimenteele adrenaline-atheroom".
Meine is buitenechtelijk geboren en bij huwelijk van moeder met Anne ter Veld (13-04-1860), door Anne gewettigd.
Tussen 1896 en 1901 zijn Meine en Kornelia geëmigreerd naar Illinois-U.S.A.
.
Karel Jan André Guyon baron Collot d 'Escury is op 15 december1858 in 's-Gravenhage geboren en op 04 mei 1929 in Kloosterzande overleden. Als jonge man is hij naar de Officiersschool in Delft gezonden. Zijn vader had zijn zoons liever laten studeren, maar daar schijnt hij niet genoeg geld voor gehad te hebben. Karel heeft het niet verder dan onderofficier gebracht, want hij moest in 1881 weer thuis komen om zijn vader bij te staan. Door de slechte gang van zaken in de meekrapteelt ging het slecht met de boeren. In 1884 werd Karel benoemd tot Burgemeester van Boschkapelle en Stoppeldijk. Onder Boschkapelle kocht hij een boerderij, Hagestein genaamd, waar hij met zijn gezin ruim acht jaar heeft gewoond. 5 maart 1885 trouwde hij met Anna Maria Willemine Frederike van Doorninck (Frits) (geb. in Zutphen op 30 september 1859 en overleden op 30 mei 1931 in Kloosterzande overleden). Zij kregen vier kinderen, twee jongens en twee meisjes. Sara, Jet, Willem en Dolf. Kort na de dood van zijn vader volgde hij die op als burgemeester van Hontenisse en rentmeester van het Kroondomein rentambt Hulst. Het gezin verhuisde in oktober 1893. Hier heeft Karel een actieve rol gespeeld bij de oprichting van de Coöperatieve Suikerfabriek in Sas van Gent, de eerste in ons land. De teelt van suikerbieten heeft de boeren in Zeeuwsch Vlaanderen geholpen er na de malaise van de meekrapteelt weer bovenop te komen. Toen de fabriek in 1899 tot stand kwam, werd hij voorzitter van de coöperatie. Ook was hij medeoprichter van de coöperatieve boterfabriek in Kloosterzande en de Federatieve Nederlandsche Zuivelbond, die op 20 oktober 1900 werd opgericht en waarvan hij jarenlang, van april 1901 tot 15 januari 1921, voorzitter is geweest. Van het Nederlandsch Rundvee Stamboek is Karel jarenlang vice -voorzitter geweest. Na zijn aftreden in 1907 werd hij tot lid van verdienste benoemd. Verder zat Karel in verschillende polderbesturen en internationale landbouwverenigingen. Voor dit laatste moest hij nogal eens reizen naar het buitenland maken.
De watersnood van 1906 heeft hem fors in beslag genomen. Zijn echtgenote heeft zich toen ook ten volle ingezet voor de slachtoffers en meegeholpen fondsen voor de leniging van de nood te werven. Onder andere werden prentbriefkaarten voor het goede doel verkocht met de afbeelding van Koningin Wilhelmina. Maar ook de eerste wereldoorlog gaf de nodige extra belasting. Zeer veel Belgische vluchtelingen kwamen in die tijd naar Nederland, wat een burgemeester als Karel in het grensgebied met Belgie bijzonder opeiste. Hoezeer zijn echtgenote, die Frits genoemd werd, zich heeft ingezet bij de opvang van vluchtelingen blijkt uit de stukken die bij de familie te Kloosterzande bewaard zijn gebleven. Frits heeft ook veel gecorrespondeerd met de moeders van de soldaten. Na de oorlog, in 1919 en 1920, beijverde zij zich ook voor de opvang in Nederland van ondervoede kinderen tot de leeftijd van 15 jaar uit Hongarije, Oostenrijk en Duitsland. Frits had zitting in het landelijk comite voor de opvang van ondervoede kinderen.
Het was in Boschkapelle en later in Kloosterzande steeds een levendige bedoening. In die dagen kwamen de gasten nog niet met eigen auto's en bleven dus meestal logeren. Vele familieleden en vrienden ondervonden 's zomers de grote gastvrijheid en hartelijkheid van de bewoners van Huis te Zande.
Geboren als tweeling met Pieter ??
Jan is exact 23 jaar oud geworden.
Bij huwelijk wettigde Berend dochter Hendrika Geertruida Kuiper van echtgenote Margrieta Kuiper, waarmee Hendrika Geertruida de achternaam Mulder verkreeg.
.
Kornelia is buiten echt geboren.
Anje Jakobse is ruim een week na de geboorte van dochter Geertje Willems (* 22-02-1834) in het kraambed overleden.
Dochter Willemina Francina trouwt op 19-04-1883 in Antwerpen met Petrus Joannes Heirman (geb. 29-12-1852 Sint Nicolaas (Bel) - ovl. 21-01-1919 Amsterdam) en het echtpaar, aanvankelijk wonend in Nederland, krijgt 12 kinderen. Hun 7e kind Albertina Heirman (geb. 16-07-1891 Amsterdam - ovl. 07-11-1977 Halle-Zoersel - Belgie), trouwt op 10-05-1913 Antwerpen met Gerard Justin Hart (geb. 07-05-1890 Rolde - ovl. 04-07-1978 den Haag). Zij krijgen 8 kinderen. Hun 7e kind Nelly Elisabeth Josephine Hart (geb. 20-03-1928 Antwerpen - ovl. 24-11-2001 Antwerpen) trouwt op 25-08-1954 Antwerpen met Jarle Svein Lofthus (geb. 19-04-1928 Fauske in Noorwegen - ovl. 24-08-2001 Antwerpen). Zij krijgen 5 kinderen. Hun 2e kind Jenny Anita Lofthus (geb. 08-07-1957 Antwerpen) trouwt op 24-08-1979 in Edegem met Francis de Mondt (geb. 03-12-1956 Merksem). Zij krijgen 4 kinderen.
Zie parenteel van Willemina Francina Titsing (Belgische tak) samengesteld door Jenny Anita Lofthus - Antwerpen
In 1904 is Gerhardus Alexander veroordeeld door de Krijgsraad (Dossiernummer 39 - Toegangsnumer 60 Krijgsraden - Inventarisnummer 160 - (Noord Hollands Archief)
Geboren: Kleine Kattenburgerstraat 143 - Kanton 1 te Amsterdam.
Bij huwelijk erkent een buiten echt geboren kind van Johanna Maria Adriana.
De huwelijksakte werd mede-ondertekend door de voogd van Adrianus, Pieter Hendrik Bont en toeziend voogd Hendrik Post. Bij huwelijk erkende Adrianus een buiten echt geboren kind van Petronella.
Bij huwelijk wettigde Wolter Jan een buiten echt geboren kind van Hillechien Jans.
Wolter Jan en zijn zuster Elsijn (ook: Elsjen) trouwden op dezelfde dag in Loppersum !
Reinder en zuster Aalke zijn op dezelfde dag overleden !
Otto vermaakt in een testament in 1564 2/3 deel van een rente aan de broeders Waren(h)er en Oswalt (ook: Oswald). Vermoedelijk is 1/3 deel bij moeder Mechteld von der Capellen terecht gekomen. Misschien een dochter van Werner Elferdinck.
.
Cornelis en Cornelia kregen 3 zoons en 2 dochters.
Johan Frederik is buiten echt geboren in het Binnengasthuis te Amsterdam en bij akte van 26-02-1906 (20 jaar later !) door moeder Johanna Louisa Wolff als "het hare" erkend.
Uit de overlijdensakte blijkt dat Catharina en Adrianus zijn gescheiden.
.
Oorspronkelijke naam was: Barend WOLHOF en dat van de echtgenote: Pietje VUIJK. Ingevolge de machtiging bij akte Arrondissement Rechtbank te Amsterdam dd. 18-11-1846 werden de namen gewijzigd in: Barend Christiaan WOLFF en Pietertje FUIJK.
Pietertje woonde tot overlijden in de Sint Pietersteeg nr. 11 en is overleden aan de Oude Zijds Achterburgwal - Kanton 1 - Nr. 1.
Johanna Frederika zelf werd buiten echt geboren uit Johanna Majoor (ook: Ablaijmajoor) en door moeder "als het hare" erkend bij akte Amsterdam Reg. 1 - Fol. 25 dd. 22-07-1856.
Bij huwelijk heeft echtgenoot Johan Everhard de buiten echt geboren dochter Johanna Louisa Majoor (* 1855) erkend. Johanna Louisa verkreeg daarmee de achternaam Wolff.
Zes dagen na de geboorte van zoon Johan Everhard is Johanna Frederika in het kraambed overleden aan de Martelaarsgracht - Kanton 3 - Buurt L - Nr. 454 te Amsterdam.
Teunis Ariesz STAM, geboren rond 1638 in 's-Gravendeel, overleden na 1705 in 's-Gravendeel, van beroep arbeider. Was in 1680 arbeider, wonend in Bevershoek te 's-Gravendeel. Koopt in 1666 een huis in Bevershoek van Geertie Ariens STOOKER en Cornelis DOENSE. Verkoopt in 1705 een huis in Bevershoek aan zijn zoon Arie.
Doorman studeerde wiskunde en filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en verder aan de Universiteit van Wisconsin. In 1960 promoveerde hij met het proefschrift Kritiek en ervaring.
Doorman doceerde vanaf 1969 filosofie van de exacte wetenschappen aan de Technische Hogeschool Eindhoven en werd in 1972 hoogleraar filosofie aan de Technische Hogeschool Delft met de rede Ongefundeerde kritiek . In 1994 werd hij hoogleraar Methodologie en wetenschapsfilosofie aan de filosofie faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Tot zijn pensioen in 1996 was hij decaan van deze faculteit.
Hiernaast heeft Doorman op het gebied van kunst en cultuur veel verschillende bestuurlijke activiteiten verricht. Zo was hij directeur van het Sweelinck conservatorium in Amsterdam, directeur van de VPRO, en kroonlid in het NOS-bestuur. In 2002 ontving Doorman een Zilveren Anjer voor zijn inzet voor de cultuur en voor het natuurbehoud in het Koninkrijk der Nederlanden, de Nederlandse Antillen en Aruba inbegrepen.
Harmke Alberts(d) is 7 dagen na de geboorte van zoon Albert in het kraambed overleden.
Bij huwelijk wettigt Roelf een kind van Fokkie.
Lubbert Lubbers Birza, brouwer, overleden vóór 1628 - gehuwd 8 maart 1600 te Groningen met Annetie Crans (dochter van Jan Crans en Jantien) Lubbert Lubberts Birza werd in 1600 lid van het Coopman en Cramersgilde en in 1604 van het Brouwersgilde. Hij woonde in 1603 in de Gelkingestraat. Later gaat hij in de brouwerij bij de A-Kerk wonen waar zijn schoonouders gewoond hadden. Annetien Crans hertrouwde 23-09-1628 te Groningen met Reinder Ottens. Lubbert Lubberts Birza en Annetien hadden 2 kinderen.
Aeltje Alegonde Birza, geboren ca. 1675, overleden 1750 trouwt Meijnart Cock (geboren te Coevorden 14 maart 1674 en overleden op 04 augustus 1742 te Groningen en predikant te Sleen 1697, te Haren 1704, te Winschoten 1709, te Groningen 1717, zoon van Barent Kock).
In het Friesche Stadhouderlijke Archief, inv.no.57, zich bevindende in het Rijksarchief te `s Gravenhage, vinden we het doodsbericht van Ds.Meinardus Cock.Op deze brief ge richt aan de Stadhouder bevindt zich het zegel van zijn weduwe Aelgonde Birsa. Dit is het enige zegel dat door een Birza gebruikt werd. Het is heel goed mogelijk dat de familie Birza deze duif in haar wapen heeft gevoerd.
Reinder Ottens Birza, lid van de brouwersgilde in 1661, Groot Burgerrecht 1666, Coopman en Cramersgilde in 1671.
1e huwelijk met Christins Heijnnens, overleden voor 1682. Uit dit huwelijk 1 dochter. Trouwt 2e maal met Anna Sophia Lieftinck Groningen 31 mei 1682, gedoopt 24 januari 1647 te Leeuwarden (wed. van Bernard Sevenstern, met wie zij 12 februari 1670 in het huwelijk trad) en kregen 2 kinderen. Reinder Ottens en Sophia Lieftinck woonden bij de Steentilpoort. Hij is begraven in de A-Kerk "Omtrent de Clocketoren".
Geboren als tweeling met zuster Martha Maria.
.
Geboren als tweeling met broer Herman Hendrik Rudolph.
.
Garrelt werd buiten echt geboren maar erkend en aangenomen door vader Garrelt bij huwelijk van 22-07-1865.
Marijke kreeg drie buiten echt geboren kinderen (Garrelt - Antje - Wiert) die bij huwelijk 22-07-1865 door echtgenoot Garrelt werden erkend en aangenomen.
Antje werd, als tweeling met Wiert, buiten echt geboren maar erkend en aangenomen door vader Garrelt bij huwelijk van 22-07-1865.
Wiert werd, als tweeling met Antje, buiten echt geboren maar erkend en aangenomen door vader Garrelt bij huwelijk van 22-07-1865.
Garrelt is wellicht na het overlijden van echtgenote Marijke Loger (1895) geëmigreerd naar Freeport - U.S.A., althans, volgens de huwelijksakte van dochter Foulke dd. 21-04-1900.
Bij huwelijk wettigt Warner twee kinderen van Gesien Lammers, waaronder Catharina Lammers.
In de geboorte-akte is de "naam van de vader niet vermeld, maar later vermeld als Ypma".
Jan Hendrik emigreerde in 1953 met zijn gezin naar de Verenigde Staten en overleed aldaar.
Hendrik is buiten echt geboren doch aangegeven door zijn biologische en latere vader Jacob de Boer. Zijn ouders traden op 26-06-1880 te Sappemeer in het huwelijk.
Bij huwelijk erkent Dirk Hermanus een kind van Christina Scheffer.
Marten Klazes(z) is overleden in het (bedelaars)gesticht "Ommerschans".
In de negentiende eeuw krijgt de Ommerschans , die voor die tijd een fortificatie ter bescherming van de zuidgrenzen van Groningen, Friesland en Drente is geweest, een nieuwe bestemming. In 1818 is op initiatief van Johannes van den Bosch de Maatschappij van Weldadigheid opgericht met als doel om het groeiende aantal paupers, bedelaars, landlopers, vondelingen, wezen, op te voeden tot zedelijkheid en een bestaan te laten opbouwen in zogenaamde landbouwkolonies.
Het bedelaarsgesticht Ommerschans komt in 1820 gereed. Centraal staat het hoofdgebouw, een twee verdiepingen tellend kloosterachtig vierkant gebouw met een grote binnenplaats en met blinde buitenmuren van 100/120 meter elk. Op de hoeken bevinden zich de verblijven van de zaalbeheerders, deze hebben wel ramen. Het hoofdgebouw is bedoeld voor 1200-1500 bedelaars die in dertig zalen van 40 á 50 personen zijn ondergebracht, naar sekse gescheiden.
Over de binnenplaats is een houten hek aangebracht, waarlangs wachters patrouilleren. Op de binnenplaats, maar ook in een reeks van bijgebouwen, zijn werkplaatsen ingericht waarin de arbeid moet worden verricht. Het gaat daarbij om spinnen, naaien, weven, breien en verstellen voor vrouwen en om klompen, schoenen en kleren te maken voor mannen. Ook is er een smederij, een touwslagerij, een spijkermakerij en een timmerwerkplaats. Er is een grote juteweverij met 100 weefgetouwen voor het vervaardigen van koffiebalen.Vanwege het ontsnappingsgevaar is het complex met een gracht omgeven. Buiten de gracht liggen boerderijen (uiteindelijk 21) waar men, onder geleide van soldaten, landarbeid verricht.
De beloning voor arbeid is nominaal fl. 1.50 per week. Daarvan wordt fl. 1,- ingehouden voor kost en werkkleding. De overige 50 cent wordt uitbetaald in bonnen (later OS geld), die buiten het gesticht geen waarde hebben en dus alleen te besteden zijn in de winkel van het gesticht. Hiervan moet men ook een extra maaltijd kopen, naast de ene warme (slechte) maaltijd per dag die iedereen krijgt. Wie niet in staat is om te werken, wordt gekort op zijn uitkering; wie extra werk kan verzetten, heeft de mogelijkheid om meer dan fl. 1.50 te verdienen. Wie op deze wijze meer dan fl. 25,- heeft weten te sparen (oververdienste!) kan in aanmerking komen om ontslagen te worden uit het gesticht.
Met grote dank aan A.J. van der Zeeuw (www.at16home.demon.nl/Index.htm) voor de navolgende informatie:
I DE HERKOMST EN HET FAMILIEWAPEN
Het geslacht Korenhof is van Waalse of Noord-Franse afkomst. De vroegste met zekerheid bekende stamvader emigreerde naar Leiden tussen 1596 en 1602, nadat hij eerst een aantal jaren met zijn gezin in Norwich had gewoond. Waar zij precies vandaan kwamen, is uit de geraadpleegde Nederlandse archivalia (incl. de 'Waalse fiches') en de beschikbare Engelse literatuur (1) niet op te maken. Een goede kans maakt echter Doornik (Tournai) of naaste omgeving. Niet alleen waren enkele huwelijkspartners in Nederland afkomstig uit Doornik, protestantse Doornikse families hadden ook in de late zestiende eeuw zeer duidelijke redenen om hun gebied te ontvluchten. De stad werd in die jaren in ernstiger mate dan welke andere plaats in de Nederlanden ook getroffen door de terreur van de Bloedraad, met bijvoorbeeld ruim 1000 veroordelingen wegens ketterij in 1571 (2). Ter vergelijking: het veel grotere Antwerpen had in dat jaar 525, Brugge 149 veroordelingen, Leiden 83 en Gouda 'slechts' 6. Dit betreft overigens wel alle veroordelingen, niet alleen die tot de dood, dus ook verbeurdverklaringen van goederen, verbanning e.d. Het bekende heraldische werk van Rietstap, Armorial Général, geeft voor de familie Graincour, afkomstig uit het graafschap Artois (N-Frankrijk), een familiewapen: in sinopel (= groen) drie gouden kepers ('sergeantsstrepen'). Hierbij moet wel bedacht worden, dat Rietstap (hoewel hij te goeder trouw tewerk ging) niet altijd volledig juiste informatie gaf. Absolute garantie dat het hier een familiewapen Graincour/Korenhof betreft, kan ik dus niet geven.
II DE VERSPREIDING VAN HET GESLACHT
Voor wat Nederland betreft ligt de oorsprong van het geslacht Korenhof dus in Leiden, en tot op de huidige dag woont daar een vrij groot aantal naamdragers. Op het einde van de achttiende eeuw ontstonden vanuit Leiden een Amsterdamse tak die al snel uitstierf en een Groningse tak. Vanuit Groningen werden vervolgens Zutphen en Amsterdam 'gekoloniseerd'. Een Arnhemse tak ontstond vanuit Leiden. Kleinere of grotere kernen Korenhof elders in het land dateren van ver na het midden van de 19e eeuw. Laat in de 19e eeuw emigreerde een Haagse Korenhof naar Zuid-Afrika, waar hij de stamvader werd van een uitgebreid geslacht. Uitgebreide informatie betreffende de Groningse tak ontving ik van de heer J. Feyen. Mevr. C. de Vries Zielstra verschafte daarnaast nog aanvullende gegevens, waarvan ik graag gebruik heb gemaakt. De heer J. Korenhof verschafte mij vrijwel alle gegevens omtrent de Zuid-Afrikaanse naamdragers. Van Mevr. H. Robinson ontving ik een uitgebreide ‘Ahnenliste’ van een Duits geslacht Korenhof/Kornhoff, die zij ontvangen had van de heer R. Kornhoff in Bergisch Gladbach (D). Ik heb die ‘Ahnenliste’ omgewerkt tot een genealogie naar Nederlands model en aan het eind van de genealogie opgenomen. Allen ben ik zeer erkentelijk; zonder hun bijdragen zou deze genealogie aanmerkelijk ‘kaler’ zijn.
III NAAM, TAAL, GODSDIENSTIGE OVERTUIGING
De vroegste, in Norwich gevonden naam is De Grincour, wat in het gebied van oorsprong wel De Graincour zal zijn geweest. Het geslacht was franstalig en protestants, en kerkte zowel in Norwich als later in Leiden en Amsterdam Waals. Tot en met de derde generatie in Nederland bleef dat overwegend zo, hoewel al in de tweede generatie tekenen zichtbaar zijn die duiden op de komende overgang naar de Nederduits-Gereformeerde kerk. Vanaf de vierde generatie is die overgang volledig. De laatste Waalse doop vond plaats in 1659, en van die tijd af is het geslacht ook m.b.t. partnerkeuze geheel geassimileerd. Voordien trouwde men bijna uitsluitend binnen de eigen Waalse gemeenschap. De leden van het geslacht bleven daarna in grote meerderheid Nederduits-Gereformeerd (later Nederlands Hervormd). In het begin van de negentiende eeuw ontstonden in Groningen, door huwelijken met Rooms-Katholieke meisjes, twee RK twijgen. Een deel van de nazaten van die twijgen ging, naar o.a. blijkt uit de Amsterdamse bevolkingsregisters en uit het 'Familiedossier Korenhof' (CBG), later weer terug naar de Nederlandse Hervormde kerk. In de jaren 30 van de negentiende eeuw ging een Leidse Korenhof, eveneens door huwelijk, over naar de doopsgezinde gemeente. Zijn directe nazaten waren eveneens doopsgezind.
De vernederlandsing van de naam vond vrij plotseling plaats in Leiden rond 1720, toen Isaack en Jacobus Korenhof trouwden. Zij waren beiden nog gedoopt als 'Greyncour(t)'. Eenzelfde overgang vinden we bij de begrafenissen: de laatste Greyncourt, Sara, werd begraven in 1722, de eerste Korenhof, een kind van bovengenoemde Jacobus, in 1721. Als een incident in dit taalkundig geheel moet worden beschouwd de vertaling 'Graanhof', onder welke naam David Greynkoer een deel van zijn leven sleet. Zulke vertalingen waren kennelijk in die tijd 'bon ton': in 1724 trouwde in Leiden een zekere 'Pieter Ketel', een letterlijke vertaling van zijn doopnaam Pierre Chaudron. Overigens bleek deze naamsovergang, in tegenstelling tot die van De Grincour naar Korenhof, omkeerbaar: latere 'Ketels' heetten meestal weer gewoon Chaudron (of Chodron).
IV SOCIALE POSITIE
De nu levende Korenhofs zijn zonder twijfel aanmerkelijk beter af dan hun verre voorvaderen. Tot ver in de 19e eeuw waren de meeste leden van de Leidse tak werkzaam in de laken- en textielindustrie, vrijwel zeker als arbeiders. Er is tenminste niets gevonden dat wijst op ondernemerschap. Ook het bekende standaardwerk over de Leidse textielindustrie (3) vermeldt de namen niet. De gezinnen waren, ondanks de hoge kindersterfte, veelal groot, en zullen zeker te lijden hebben gehad van de geleidelijke achteruitgang van de textielnijverheid in Leiden. De zwakke sociale positie van de toenmalige Leidse Korenhofs zal er ook mede oorzaak van zijn geweest, dat Jannetje Korenhof, spinster, 29 j., zich, getrouwd en wel, aan koppelarij en prostitutie schuldig maakte. Zij werd daarvoor in 1787 veroordeeld tot 14 dagen gevangenis op water en brood (4). Zij is overigens de enige Korenhof die in dit werk wordt genoemd. Kennelijk behoorden de Leidse naamdragers overwegend tot het oppassende deel van de bevolking. Van de stamvader van de eerste Amsterdamse tak, Isaac (VIIIa) is het beroep niet bekend. Diens zoon Isaac was (wijn)tapper(sknecht), en kleinzoon Isaac zeeman. Ook in de Groningse tak komen we tenminste twee wijntappersknechts tegen. Verschillende 'Groningers' hadden bezigheden die iets met de studenten van de universiteit of met militairen te maken hadden. Zo vinden we Jan Korenhof beschreven als muzikant en bode bij de studenten, zijn broer Hindrik Tammes als 'heren-oppasser' (wat we vermoedelijk moeten verstaan als huisknecht bij een vermogende student of burger of een hoge militair), en hun broer Gerrit als tamboer bij de schutterij (5). Zowel Jan als Gerrit worden trouwens in verschillende doopaktes ook 'oppasser' genoemd. Gegevens omtrent de bezigheden van de Zuid-Afrikaanse naamdragers zijn mij niet bekend.
V HET GEZIN DE GRINCOUR VESTIGT ZICH IN LEIDEN
Op 9 maart 1603 ondertrouwde in Leiden 'Jenne de Grencoere, jd. van Norwits' met 'Pieter Herdy, wolcammer, jm. van Valenchyn'(6). Zij werd daarbij geassisteerd door (.....onleesbaar) en Jenne Ackare, haar moeder. Het huwelijk zal ongetwijfeld in de Waalse kerk zijn afgekondigd, maar de Leidse archieven bevatten de Waalse huwelijken pas vanaf 1604. De huwelijksafkondiging is als zodanig overigens zelden interessant, omdat daarbij geen getuigen worden genoemd. In het boek over de Walen in Norwich (1) is haar naam niet te vinden. Wel vinden we daar op 2 december 1596: 'Jacque, fils de Jacque de Grincour (N.B. geen moeder opgegeven), tesmoins Jean le Leu, Gabriel Bouquilon, Marie Lequinet et Jenne le Comte'. (Om in lijn te blijven met de aan het einde gegeven genealogie, wordt de dopeling in dit stuk verder Jacques II genoemd, zijn vader Jacques I). In de Waalse doopregisters van Leiden vinden we dan op 28 juli 1602: Marie, fille de Jaque de Grincour, (N.B. weer geen moeder opgegeven), tesmoins Carle Vilin, Lion Corbier, Jenne Acar (!), et Jenne le Conte (het verschil in spelling van de laatste naam is natuurlijk onbelangrijk). We kunnen dus gevoeglijk stellen dat in de periode tussen beide dopen het gezin van Jacques I is verhuisd van Norwich naar Leiden. 'Jacques Grijnkoer' wordt in het register van het schoorsteengeld van 1606 vermeld als huurder van een huis op de Hogewoerd. De vraag is nu wie de vrouw van Jacques I was. Het kwam vroeg in de 17e eeuw regelmatig voor dat de moeder niet bij de doop werd vermeld. Bij de Grincourts vinden we één uitzondering: bij het tweede Leidse kind van Jacques I, Elisabeth, Waals gedoopt 6 november 1603, wordt als moeder vermeld Jenne Acar, en als getuigen François en Olivier Philippot, Marie Semery en Anthoinette, la femme Moran (vaak treden bij Waalse dopen in Leiden 4 getuigen op). Het lijkt erop dat bij de doop van Marie, het eerste Leidse kind, de moeder als getuige is opgevoerd om het viertal vol te maken. Omdat protestanten vaak laat doopten, is het zeer wel mogelijk dat de inmiddels van het kraambed herstelde moeder in staat was bij de doop aanwezig te zijn. Hiermee is tevens aangetoond, dat Jenne de Grincourt een (veel ?) oudere zuster was van Jacques II. Bij het bovenstaande dient nog wel een opmerking te worden gemaakt. Uit de doopgegevens van de kinderen van Jacques I blijkt dat het laatste kind, Jonas, in 1606 is gedoopt, terwijl de doop van Jenne, gezien de datum van haar eerste ondertrouw, tussen 1580 en 1585 zal hebben plaatsgevonden. Hoe aannemelijk is het dat in het begin van de 17e eeuw een moeder nog een kind kreeg 3 jaar na het huwelijk van haar dochter ? Als Jenne en Jonas van dezelfde moeder waren, zal die moeder in 1606 tenminste 39 jaar zijn geweest (als zowel Jenne als haar veronderstelde moeder zeer jong getrouwd waren: 18 + 18 + 3) en mogelijk zelfs 45 (bij meer 'normale' trouwleeftijden voor beiden: 21 + 21 + 3). Ik acht het daarom zeer wel mogelijk dat Jenne, en wellicht ook Jacques II, uit een eerder huwelijk van Jacques I stammen. Jenne Acar zou dan beider stiefmoeder zijn. De relatie met Jenne le Co(n,m)te is onduidelijk, maar het is niet onwaarschijnlijk dat zij de moeder (of stiefmoeder) van Jacques I was, ook al gezien het feit dat zij kennelijk mee verhuisde naar Leiden. Wie de vader van Jacques I was is onbekend, maar gezien de voortgaande vernoeming van oudste zonen in de volgende generaties is het best mogelijk dat hij ook Jacques heette.
VI LEIDEN - AMSTERDAM v.v.
In de eerste helft van de zeventiende eeuw voltrok zich een merkwaardige serie verhuizingen: in de loop van enige decennia vertrok de gehele familie naar Amsterdam, om in de jaren 50 en 60 weer, eveneens in haar geheel, naar Leiden terug te keren. Als eersten lieten op 3 december 1618 Jenne de Grincourt en haar man Pierre Hardy zich inschrijven als lidmaten van de Waalse kerk in Amsterdam (7). Jenne hertrouwde in Amsterdam als weduwe (ondertrouw 10 april 1627) met Jean de Laborngery (8). Inmiddels was in 1618 Jenne's broer Jacques II getrouwd met Lysbeth Kene (Elizabeth du Quesne, Elisabeth Liskyne) (9), afkomstig uit Doornik, met wie hij in Leiden liefst 11 kinderen kreeg. Van de oudste van die kinderen, Jacques III, is geen (Waalse) doop overgeleverd, maar onder de andere kinderen van het paar zijn er verschillende niet Waals maar Ned.-Gereformeerd gedoopt, en de gereformeerde doopboeken van Leiden zijn pas vanaf 1621 bewaard. Een reden voor een franstalig paar om een kind NG te laten dopen zou bijvoorbeeld ziekte of afwezigheid van de Waalse predikant kunnen zijn. Jacques III trouwde in 1638 in Leiden met de uit de omgeving van Valenciennes afkomstige Barbe Cordonnier (10). Waarschijnlijk had Jacques II zich toen met wat van zijn gezin nog over was al in Amsterdam gevestigd, want tegen de heersende gewoonte in was hij geen getuige. Op 7 oktober 1664 werd een 'Jacus Grijnkour' begraven in de Nieuwezijds Kapel in Amsterdam (11). Hij is naar alle waarschijnlijkheid te identificeren met Jacques II, omdat Jacques III, zoals hieronder blijkt, nog in leven was. Jacques III en Barbe kregen in Leiden twee kinderen, en verhuisden toen naar Amsterdam. Mogelijk duidt een ietwat verminkte inschrijving van een attestatie ('Jacques cencourt (! kleine letter, spelling) et sa femme ont produit leur tesmoinnage de Laide ce 1 decembre 1644') (7) op deze verhuizing, maar helemaal zeker is dat niet. Al op 15 februari 1643 werd namelijk het eerste 'Amsterdamse' kind van Jacques en Barbe gedoopt in de Waalse kerk. Volgens de uitgaande attestaties van de Amsterdamse Waalse kerk verhuisden 'Jaques Grincourt et sa femme' op 25 juli 1667 naar Leiden (12)*. Hun nog levende kinderen hebben hen waarschijnlijk vergezeld, en de zoons David, Abraham en Isaac zijn in Leiden getrouwd. Jacques III is overleden tussen 8 september 1667, toen hij getuigde bij het huwelijk van zijn zoon David, en 25 april 1670, toen 'Barber Cent, weduwe van Jacques Greincour' hertrouwde met David Hennebo (13). (Cent is een verkort patroniem, voor Vincents). Barber heeft zelf ook niet lang meer geleefd, want in 1672 hertrouwde David Hennebo als weduwnaar. De tweede zoon van Jacques II, Abraham (II-2), werd op 28 november 1645 in de Waalse kerk in Amsterdam als lidmaat aangenomen. Hij legde geen attestatie uit Leiden over, en woonde dus toen al in Amsterdam, waarschijnlijk in zijn ouderlijk gezin en nog ongetrouwd. In de volgende jaren kreeg hij met ene Magdalena Lefebure of le Fevre drie kinderen. Het is onzeker of hij met haar was getrouwd: in Leiden noch in Amsterdam heb ik een huwelijk kunnen vinden. In elk geval (her-)trouwde hij als 'weduenaar van Magdalena le Fevre' in 1649 met Susanna Bucke of Buquet, weduwe van Anthoni Provoost (14). Al op 25 september 1650 verhuisde het paar met attestatie van de Waalse kerk naar Leiden (12). De (enige ?) overlevende dochter van Jacques II, Elizabeth (II-8), deed in Amsterdam belijdenis (7): 'Elisabet Grencourt, fille de Jacques, a rendu raison de la Foy le 6 d'octobre 1654'**. Ook zij woonde kennelijk, net als haar broer Abraham tot zijn huwelijk, bij haar ouders. Veertien maanden later trouwde zij met Jean Gossar of Gosart, afkomstig uit Doornik (15). Het paar was reislustig. Op 21-8-1657 vertrokken zij met attestatie (11) naar Engeland. Kennelijk keerden zij vrij spoedig weer terug naar Holland, en wel naar Leiden. Op 23 mei 1660 vestigden zij zich namelijk daarvandaan opnieuw in Amsterdam (7), waar hun tweede kind Nicolas op 22 augustus 1660 werd gedoopt. Hun derde kind Anne werd, kennelijk tijdens een (familie-?)bezoek, in Leiden geboren en in Amsterdam op 30 september 1663 op hun naam bijgeschreven (7). Elizabeth overleed voor 11 maart 1667, toen hertrouwde namelijk haar weduwnaar in Amsterdam. Dan hebben we nog het vermoedelijk laatste overlevende kind van Jacques II, Jonas (II-11). Hij had in Amsterdam een buitenechtelijke relatie met ene Marie Jansdr, waaruit in 1657 een dochter Elisabeth werd geboren. Zijn broer Jacques III en diens vrouw Barbe Cordonnier getuigden (16) bij de doop. In 1674 ging Jonas, 'jongman', in Leiden in ondertrouw met Annetgen Willems. Hij was toen soldaat en kreeg 'consent' om in Utrecht te trouwen. Op 24 oktober 1651 verscheen in Amsterdam een Marie Grincourt, 'jeune fille', met attestatie uit Londen (7), en op 3 maart 1654 vertrok dezelfde dame eveneens met attestatie naar Leiden (12). Het lijkt waarschijnlijk dat het hier dochter Marie (II-7) van Jacques II betreft, hoewel dat helaas niet valt te bewijzen. 'Jeune fille', of in het Nederlands 'jongedochter' was de algemene aanduiding van ongetrouwde meisjes of vrouwen, en was niet gebonden aan leeftijd, hoewel het wel vaak dames op jaren gold.
* Inkomende attestaties zijn in Leiden helaas niet bewaard gebleven.
**In de Ned. Gereformeerde kerk deed men gewoonlijk op 18- tot 20-jarige leeftijd belijdenis (17). Als we aannemen dat dat in de Waalse kerk van de 17e eeuw niet anders was, was Elisabeth met haar 23 jaar al wat ouder, maar ook haar broer Abraham was 25 toen hij in 1645 werd aangenomen.
Zo waren dus alle nog levende kinderen van Jacques II met hun aanhang naar Leiden teruggekeerd. Merkwaardig is niet zozeer de collectieve verhuizing naar Amsterdam. Men kan daarvoor zeer wel economische en familiale redenen bedenken: werk zoeken via hun zuster, resp. tante, familiehereniging. Opvallend is veeleer de remigratie naar Leiden. Het is nauwelijks aan te nemen dat de toekomst voor arbeiders in Leiden er beter uitzag dan in het rijke en nog steeds rijker wordende Amsterdam. Wel komt uit de DTB-periode het beeld naar voren van een familie met sterke onderlinge banden, wellicht ook met in Engeland achtergebleven relaties. Daarbij moeten we waarschijnlijk niet alleen aan Grincourts denken, maar ook aan 'aangetrouwd' en hun relaties.
VI DE EERSTE AMSTERDAMSE TAK
Het zou tot laat in de 18e eeuw duren voor zich weer een Korenhof in Amsterdam vestigde. In 1779 trouwde Isaac Korenhof (VIIIa) in Amsterdam met Martyntje Varwee of Verwee. In hun huwelijksakte (18) staat dat hij toen 24 jaar was, maar dat is zeer waarschijnlijk een al of niet opzettelijke vergissing. Er staat namelijk ook in dat zijn ouders waren overleden, hoewel zij getuigden bij de doop van Isaacs eerste kind Elisabeth. Hierdoor staan Isaacs afstamming en leeftijd vast. Isaac en Martyntje kregen 5 kinderen, van wie 2 zoons, Gerrit en Isaac jr. De laatste, en enig overlevende zoon (IXa), was tapper en leidde kennelijk met zijn vrouw Charlotte Gesina Postel en hun gezin een nogal ambulant bestaan. Hun 2e kind Isaac (Xa) werd geboren in Alkmaar, en daarbij was vader Isaac 'zonder beroep'. Kort na de dood van haar man kreeg Charlotte Postel in Leiden nog een zoon Johannes. Dit suggereert dat er nog banden met de Leidse familie in stand werden gehouden (Charlotte was zelf geboren Amsterdamse). Van deze Johannes is verder niets vernomen. Charlotte overleed in 1827 in Leiden. Isaac (Xa) trouwde met een vrij veel oudere vrouw. Hij overleed, zeer waarschijnlijk kinderloos, op 27-11-1845 op de rede van Soerabaya, als bootsman op de bark Nassau. Met die derde Isaac is de eerste Amsterdamse tak Korenhof uitgestorven.
VII DE GRONINGSE EN DE TWEEDE AMSTERDAMSE TAK
Vanuit Leiden ontstond op het einde van de achttiende eeuw ook een Groningse tak. De stamvader daarvan, Izak (VIIf-6), was op 14-10-1770 NG gedoopt in Leiden als zoon van Louis en Jannetje Miog. Hij werd in Groningen gelegerd als soldaat in de 4e Halve Brigade van Leiden, en trouwde daar in 1796 met Ida van Dam. Als burger was hij leerlooiersknecht. Het paar liet zijn 9 kinderen Nederduits-Gereformeerd dopen. Twee van hun drie overlevende zoons, Jan en Gerrit, trouwden met katholieke meisjes. Uit die huwelijken stammen de katholieke takken waarvan al eerder sprake was. Het gezin van de derde zoon Hindrik Tammes was blijkens het Groningse bevolkingsregister Nederlands Hervormd. Jan was in zijn werkzame leven o.m. muzikant, bode bij de studenten, en oppasser, Gerrit was hoornblazer en oppasser, en Hindrik Tammes staat als oppasser ('heren-oppasser' of 'heerenknecht') te boek. Is het wellicht uit eerbied voor hun werkgevers geweest, dat Jan zijn oudste zoon de nogal bizarre derde voornaam 'Groothuis' gaf, terwijl de oudste zoon van Gerrit als tweede voornaam 'Koning' kreeg ?
Jans oudste zoon Wilhelmus Johannes Groothuis Korenhof en zijn vrouw Cornelia Hendrika Françoise Dellebarre werden de stamouders van de tweede Amsterdamse tak. Zij waren volle neef en nicht: hun moeders, resp. Gertrudis van der Rens en Theodora van der Reynst, waren zusters, kinderen van Petrus van der Reynst en Anna Voorsmits. De neef en nicht leefden aanvankelijk kennelijk ongetrouwd samen. Uit het paar werd in Groningen een zoon geboren, François Cornelius. Twee maanden na de geboorte, op 17 april 1857, vertrok de moeder met haar zoon en haar ouders blijkens het Groningse bevolkingsregister naar Haarlem. Wilhelmus J.G. verliet Groningen op 10 mei 1858, waarschijnlijk naar N.O-Indië. Op 1 maart 1859 vertrok hij vanuit Groningen naar Amsterdam. Later vond kennelijk een hereniging van de gelieven plaats, het paar trouwde in 1859 in Haarlem en het gezin groeide verder in Amsterdam. Van de uiteindelijk 10 kinderen bleven slechts 3 in leven, een zoon en twee dochters, die allen trouwden. Van de zoon Arend Theodorus Coenradus zijn naamdragende nazaten in leven.
VIII DE ZUID-AFRIKAANSE TAK
Als jongeman emigreerde Pieter Gerardus Jacobus Koornhof (Xw-9), geboren in Den Haag op 17 oktober 1867, naar Zuid-Afrika. Hij vocht daar in de Boerenoorlog aan de kant van de boeren. Hij trouwde in Zuid-Afrika, werd een belangrijke bouwondernemer in Oranje-Vrijstaat en kreeg een talrijk nageslacht. Verdere gegevens omtrent de bezigheden van dit nageslacht ontbreken. Een van hen zou minister zijn geweest in het Apartheidsbewind van Verwoerd (trouwens ook een geboren Nederlander !).
IX EEN DUITSE TAK ?
Op het feit dat in Borgholz (Westfalen) Duitse naamdragers woonden, werd ik attent gemaakt door de heer J. Feijen te Groningen. Mijn aanvankelijke idee, dat deze tak wel zou afstammen van het echtpaar Abraham Korenhof (IXn)/Anna Ouwerkerk, dat in 1897 met zijn kinderen naar Duitsland vertrok, blijkt onjuist te zijn. Family Search (de Internet Site van de Mormonen) geeft een aantal dragers van de naam Korenhoff in de eerste jaren van de negentiende eeuw, maar van een veel groter aantal in de achttiende en zeventiende eeuwen wordt de naam gespeld als Kornhoff. Van Mevr. H. Robinson ontving ik een uitgebreide stamlijn van de Duitse Kor(e)nhoffs, opgesteld door de heer R. Kornhoff in Bergisch Gladbach, die teruggaat tot een Joannes Korenhof of Kornhoff, geb. ca. 1633. Deze tak is (was) volledig rooms-katholiek, en veel naamdragers waren notabel in burgerlijke en kerkelijke functies in Borgholz. Ik heb die 'Ahnenliste' omgewerkt tot een genealogie naar gebruikelijk model, en aan het einde van de Genealogie Korenhof opgenomen, onder het motto 'jekenniewete'. Op dit ogenblik zie ik nog geen verband tussen deze Kor(e)nhoffs en het Nederlandse geslacht. De heer Kornhoff heeft mij meegedeeld dat de eerst aangetroffen spelling in de Duitse documenten inderdaad Korenhof is, wat toch op zijn minst opmerkelijk is. Niet uitgesloten kan worden, dat het echtpaar Abraham Korenhof/Anna Ouwerkerk ook een Duitse tak heeft gesticht, maar die kon via Family Search niet worden gevonden (te recent ?), en ik heb ook geen andere pogingen gedaan.
Pieter en Antje emigreerden op 08-05-1891 met hun 2 kinderen naar North-Dakota - U.S.A.
GEGEVENS VOLKSTELLING USA 1900:
Baker Township, O'Brien County, Iowa
June, 1900
Peter Roorda
Head of houshold, born Sept. 1854, 45 years old, married for 20 years, from Holland,
emigrated in 1891, occupation: Farmer.
Annie Roorda, wife, born July 1855, 44 years old, married 20 years, 8 children, 4 children living:
Rena Roorda, daughter, born in Holland, Dec. 1887, 13 years old, at school
Yettie Roorda, daughter, born in Iowa, June 1893, 6 years old
John Roorda, son, born in Iowa, Dec. 1894, 5 years old
Erst Miedma, "servant," born in Holland, June 1885, 14 years old,
Pete's wife's maiden name was: Miedma or Miedema
Hendrik en Pietje zijn in1895 geëmigreerd naar Orange City-Iowa - U.S.A.
Bij huwelijk erkent Arjen een buiten echt geboren kind van Japke.
De passagierslijst is op de navolgende sites te raadplegen:
http://www.kichline.com/genealogy/kichship.htm
http://archaeolineages.com/rotnhfr/tbl-f&e.htm
http://www.progenalogists.com/palproject/pa/1742f-e.htm
Het is zeer wel mogelijk dat het hier "onze" Johann betreft. Op enig moment is Johann terug gekeerd want hij huwde in 1771 met Catharina Elsabein Amberg in het Duitse plaatsje Ledde.
Jakob en Jantje emigreerden in 1872 naar de U.S.A.
Jantje en Jakob emigreerden in 1872 naar de U.S.A.
In de informatieboeken van het stadsarchief Leeuwarden staat in akte c031-126 dd. 23-03-1786 opgenomen: Hemmes Martinus, coopmen en distillateur, alhier. Oud: 56 jaren. Getuige inzake mishandeling van de coopman Willem Trapman, gepleegd door de jode-coopman Elias Davids.
Rudolf trouwde in 1898 met Froukien Lubbers en kreeg met haar minstens 12 kinderen.
Kandidaat in Zeeland in 1857. Predikant te Meerkerk op 11 april 1858. In Tholen op 14 december 1862 en in de Rijp op 22 maart 1874. Bediening neergelegd op 01 juni 1880.
Echtgenote Adriana Maria is een zuster van collega dominee Justus van Witzenburg, predikant te Tholen, tevens dochter van collega dominee Abraham van Witzenburg, predikant te Boskoop.
Broeder van Hermanus Hendrikus, predikant te Hippolytushoef. Zwager van Albertus Barenbrugh, predikant te Tholen. Kandidaat in Noord-Brabant in 1855. Predikant Tholen 5 augustus 1860. Bergen op Zoom 5 oktober 1862. West-Zaandam 30 april 1865. Emeritus 1 november 1908
Klaas is buiten echt geboren doch bij huwelijk van moeder Wopke Rozemulder en Jan Cornelis Vos "als het hunne" erkend.
Een kooltjer was in de 19de eeuw een kleine akkerbouwer die zich toelegde op de teelt van tuinbouwproducten (uien, wortelen, aardappelen en natuurlijk kool). Ze kwamen vooral voor in Noordwest Friesland (Barradeel, Menaldumadeel, Het Bildt enz.
Na de scheiding is de ex-echtgenote Hebeltje Miedema getrouwd met zijn broer Klaas van der Wal.
Klaas trad in het huwelijk met Hebeltje Miedema nadat zij eerder was gehuwd en gescheiden van zijn broer Jan van der Wal.
De flankeurs waren een militaire eenheid met een specifieke taak. De term ontstond rond 1814 toen besloten werd om als flankcompagnieën (de compagnieën die links en rechts van de centrumcompagnieën staan) geen aparte grenadiercompagnie en voltigeurcompagnie bij elk bataljon in te delen, maar in plaats daarvan 2 flankeurcompagnieën, die dezelfde taken had als de voormalige voltigeurs (hoewel het nog tot 1816 duurde voordat alle eenheden de aanduiding "grenadiers" voor de soldaten van de rechterflankcompagnie had losgelaten). Dit type soldaat, de lichte infanterist, was ontstaan aan het eind van de 18e eeuw. In de revolutionaire legers van Frankrijk werden de tirailleurs, voltigeurs en chasseurs legendarisch.
De flankeurs vormden de lichte infanterie van een bataljon; zij konden opereren als de infanterie van linie in twee aaneengesloten gelederen, maar waren ook geoefend om als lichte infanterie in open gelederen, een zgn. tirailleurslinie, te opereren. Ze werden vaak vooruit gezonden in veldslagen om vijandelijke eenheden te ontregelen door hun officieren, tamboers en vaandeldragers uit te schakelen, waarbij ze gebruik maakten van het terrein om dekking te zoeken. De scherpschutters van deze eenheden kregen vaak een onderscheiding; bij de koloniale troepen was dit een enkele rode chevron op de linkeronderarm, zoals de kanonniers der 1e klasse van de artillerie. Vanaf 1815 werd 1 op de 10 man van deze compagnieën met jachtbuksen bewapend.
Flankeurs hadden dus de taak om heel actief aanwezig te zijn, gericht te kunnen schieten en veel eigen initiatief te tonen. Deze eenheden waren zeer geliefd bij de jonge, enthousiaste en dappere, maar niet erg gedisciplineerde en gebrekkig opgeleide (studenten-)vrijwilligers van 1814-1815 en 1830.
Hermanus werd bij huwelijk van de ouders erkend.
Geertruida huwde op 25-jarige leeftijd met de 62-jarige Jacob Jacobs.
Frouktje werd buiten echt geboren uit moeder Antje Pol.
Barteld is op 04 maart 1940 om 20.48 uur omgekomen toen zijn (als neutraal vermeend) schip de Rotterdamse " ss. "Grutto" van rederij Smith & van Ommeren, precies twee maanden voor de aanvang van de Tweede Wereldoorlog, op weg van Londen naar Rotterdam, ter hoogte van de Schouwenbank, door een Duitse onderzeeboot werd getorpedeerd. Het schip is met man en muis vergaan (18 opvarenden).
Als enige is het lichaam van eerste stuurman Ruurd Teensma (geboren 22-10-1881 in Schiermonnikoog en op 25-10-1911 gehuwd eveneens te Schiermonnikoog met Baukje Kalfsbeek) op 29 maart 1940 aangespoeld op het eiland Texel en op 02-04-1940 onder grote belangstelling ter aarde besteld op de Algemene Begraafplaats te Schiermonnikoog.
Barteld en Cornelia kregen twee kinderen: Henk (boordwerktuigkundige op de grote vaart) en Koos (scheeps-stuurman)
Na het overlijden van de echtgenoot van dochter Louisa in 1935 (Jan Klaas Vogelzang) zijn dochter Louisa en kleindochter Louisa bij Stijntje (inmiddels weduwe van Jacob Stam) ingetrokken. Helaas overleed Stijntje in 1938. Stijntje voorvoelde dat er oorlog zou komen en adviseerde dochter Louisa voedsel te hamsteren. Louisa hamsterde daarop o.a. bonen, koffie, thee, suiker, olie en rijst, ingeblikt of in glas. Ook weckte zij groenten en fruit. Stijntje kreeg gelijk want op 04 mei 1940 (exact 25 maanden na haar overlijden) brak de Tweede Wereldoorlog uit.
Jacobus is zeer waarschijnlijk buiten echt geboren. Biologische vader is onbekend (NN).
Maartje is vrijwel direct (1927) na overlijden van Johan Frederik verhuisd naar Velsen. Omstreeks 1931 is Maartje een relatie aangegaan met (weduwenaar) Nicolaas Leonardus van Schagen.
Johanna Louisa werd buiten echt geboren op 23-04-1855 aan de Korte Leydschedwarsstraat nr. 212 te Amsterdam uit Johanna Frederika Majoor en in bijzijn van en aangegeven door de vroedvrouw "Aagie ten Hope". Johanna Louisa werd ruim 6 jaar later door Johan Everhard Wolff en Johanna Fredrika (ook: Frederika) Majoor bij huwelijksakte dd. 13-11-1861 te Amsterdam "voor het hunne" erkend en verkreeg daarmee de achternaam WOLFF.
Johanna Louisa's zoon Johan Frederik werd eveneens buiten echt geboren (Binnengasthuis-Amsterdam) en bij akte van 26-02-1906 (20 jaar later !) door Johanna Louisa als "het hare" erkend.
In de overlijdens-akte wordt de leeftijd van Jan Harms aangehouden op 71 jaar. Het is zeer waarschijnlijk dat de aangevers van het overlijden t.w. Tjerk Dijkstra, van beroep kastelein en Roelof Hindriks Haspers, van beroep landbouwer, niet op de hoogte waren van de werkelijke leeftijd van Jan Harms. Opmerkelijk is het dat het overlijden pas 4,5 dag nadien werd aangegeven.
.
Jakob woonde bij zijn ouders, samen met broer Hendericus (* 24-03-1841 / + 08-09-1863 ) op het adres Wijk D - "huisnommer" 105 te Slochteren. Op 11-05-1867 verhuisde Jakob voor korte tijd naar Sappemeer (Bevolkingsregister periode 1860-1880) en woonde in bij de familie Jelis Spijkerman als leerling wagenmaker, doch keerde op 08-04-1870 terug naar het ouderlijk huis in Slochteren. Na het huwelijk voegde Martje zich bij hem. De kinderen Hindriktje (1872), Roelf (1873) en Wilhelmina (1874) werden aldaar geboren. Op 18-06-1874 overleed Jakob's moeder Hindrikje Alberts(dr) Huisman.
.
In de overlijdens-akte wordt als geboortedatum van Jannes genoemd: 08-01-1814.
Bij huwelijk wettigt Pieter een buiten echt geboren kind van Trijntje.
Jacob trouwde op 62-jarige leeftijd met de 25-jarige Geertruida Bos.
Louisa en haar dochter Louisa zijn na het overlijden van echtgenoot Jan Klaas (1935) ingetrokken bij moeder, respectievelijk grootmoeder, Stijntje Korteland aan de v.d. Heimstraat 27 te Delft. Stijntje voorvoelde dat er oorlog zou komen en adviseerde Louisa voedsel te hamsteren. Louisa hamsterde daarop o.a. bonen, koffie, thee, suiker, olie en rijst, ingeblikt of in glas. Ook weckte zij groenten en fruit. Stijntje kreeg gelijk want op 04 mei 1940 (exact 25 maanden na haar overlijden in 1938) brak de Tweede Wereldoorlog uit.
Louisa, nog geen 2 jaar oud, trok na het overlijden van vader Jan Klaas in 1935, samen met moeder Louisa in bij grootmoeder (weduwe) Stijntje Stam-Korteland aan de v.d. Heimstraat 27 te Delft.
Bij huwelijk erkent Christiaan Lambert de ruim 4 maanden eerder buiten echt geboren dochter Maria Christina van echtgenote Maria Henrikus.
Christiaan Lambert werd geboren in de 1e Goudsbloemdwarsstraat nr. 30 - Kanton 6 te Amsterdam, woonde later in 't Lange Hol nr. 22, was van beroep sjouwerman, en overleed in het huis aan de Muidergracht 14 (later: Plantage Muidergracht) - Kanton 1 te Amsterdam (geen foto).
Uit het voor de huwelijksvoltrekking overgelegde Certificaat van de Nationale Militie blijkt dat: "hem bij loting het lot 3487 ten deel gevallen is hetwelk tot op heden, niet opgeroepen zijnde, hem tot geene dienst heeft verplicht". Later zal hij wel degelijk worden opgeroepen, zo blijkt.
Toen Napoleon van Elba terugkeerde, nam Prins Willem l de " Koninklijke Waardigheid " aan en verenigde het noord-en zuidnederlandse leger zich in de Koninklijke Landmacht. Alle bataljons werden doorlopend genummerd van 1 tot en met 36. ( m.u.v. het 2e Regiment Nassause Lichte Infanterie ). In de loop van de daaropvolgende jaren werden de verschillende bataljons regelmatig aangepast. Totdat naar aanleiding van de onlusten in België de Koning op 23 oktober 1830 alle zuidnederlandse militairen ontslagen had, en er overbleven: zeven afdelingen van drie bataljons, vijf van twee bataljons en twee bataljons jagers, samen 33 bataljons.
Christiaan Lambert was soldaat in bezetting te Sluis en vrijwel zeker gelegerd in "den derde Compagnie van het zesde Bataillon, de negende afdeling Infanterie".
Tijdens zijn dienstperiode leerde Christiaan Lambert zijn latere echtgenote Maria Henrikus (ook: Hendricus) kennen en samen kregen zij een (buiten echt geboren) dochter Maria Christina (Henrikus). Vierenhalve maand na de geboorte traden zij in het huwelijk waarbij de dochter alsnog werd geëcht. De akte leest: " Geboren in Wijk Noord nr. 173 te Sluis (...) dochter van Maria Hendricus en van welke zich als vader erkent heeft: Christiaan Lambert Schrik , oud zesentwintig jaren, SOLDAAT in bezetting te Sluis ".
De daaropvolgende jaren krijgen ze samen in totaal zes kinderen maar echtgenote Maria Henrikus (ook: Hendricus) komt al vroeg te overlijden.
Als "kolonist" nam Christiaan Lambert op 13-09-1854 via " de Maatschappij van Weldadigheid " met zijn tweede echtgenote en nog zes in leven zijnde kinderen zijn intrek in de plaats Wilhelminaoord waar een project was opgezet om voornamelijk a-socialen en armen een nieuwe kans te geven op een degelijk bestaan. Deze "Maatschappij" was op 01 april 1818 met instemming van Koning Willem I opgericht door generaal Johannes van den Bosch en deze stichtte de 4 kolonie-dorpen Frederiksoord, Willemsoord, Wilhelminaoord en Boschoord, met in totaal 430 koloniehuisjes (hoeven). Later werden ook fabrieken, scholen en kerken gebouwd.
Behalve woonruimte in een eigen hoeve kregen de "kolonisten" een stuk grond ter beschikking dat onder leiding van personeel van de Maatschappij in cultuur moest worden gebracht. Zodoende kon men in eigen onderhoud voorzien en het boerenvak leren. Men kon zich zelfs opwerken tot vrijboer en de boerderij uiteindelijk zelfstandig beheren.
Christiaan Lambert (kolonistennr. 10014243) woonde met zijn gezin 8,5 jaar lang in hoeve 100 - Wijk 3 van Kolonie II (Wilhelminaoord) en daar werden nog de kinderen Jacob en Martha Maria geboren. Uiteindelijk werd het gezin op 14-02-1863 ontslagen en keerde weer terug naar Amsterdam.
.
Jan Frederik is "buiten egt" geboren in het Binnengasthuis (ziekenhuis) nr. 34 - Buurt B te Amsterdam als: Jan Frederik van DAM. Bij huwelijk van moeder op 05-10-1887 met Jacob Schrik werd Jan Frederik geëcht en verkreeg daamee de achternaam SCHRIK. Jan Frederik woonde o.a. in de Laurierstraat 132.
Buiten echt geboren zoon Jan Frederik (van Dam) (* 02-03-1884) is door Jacob Schrik geëcht vóór de voltrekking van het huwelijk op 05-10-1887.
.
Christiaan Jacob werd geboren in de Wulmenstraat 18 - Kanton 2 te Amsterdam, woonde o.a. in Zaandam, en overleed in de Tweede Spaarndammerstraat 45 - Kanton 4 te Amsterdam.
.
Bij huwelijk erkent Berend een buiten echt geboren kind (Reinetta Petronella Schrik) van echtgenote Peterdina.
Bij huwelijk erkent Jacob een buiten echt geboren kind van echtgenote Wilhelmina Christina Titsing.
Martha Maria werd geboren op "Hoeve" 100 - Wijk 3 van Kolonie II - Wilhelminaoord (opgericht in 1818 op landgoed Westerbeeksloot te Vledder), en woonde vervolgens o.a. in de Kalverstraat nr. 16 - Buurt E te Amsterdam.
Jacob werd geboren op "Hoeve" nr. 100 - Wijk 3 van Kolonie II - Wilhelminaoord (opgericht in 1818 op landgoed Westerbeeksloot te Vledder).
Bij huwelijk erkent en wettigt Jacob een buiten echt geboren zoon van echtgenote Johanna Theresia van Dam, nl.: Jan Frederik van Dam, die daarmee de naam Jan Frederik Schrik verkreeg.
Volgens de (eigen) gezinskaart (Staalstraat - Buurt C - Nr. 11 - Amsterdam) is Elisabeth Maria op 06-05-1927, ca. 3 weken na haar huwelijk, samen met Dorotheus Jacobus vertrokken naar N.O. Indië.
Breemen, Jan Frans Leonard van, reumatoloog (Amsterdam 11-5-1874 - Amsterdam 7-2-1961). Zoon van Jan Henri van Breemen, koopman, en Hendrika Klazina Tuk. Gehuwd op 30-7-1901 met Ignatia Henriette Wilhelmina Maria Deutmann. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren. Na echtscheiding (28-4-1925) gehuwd op 19-6-1925 met Elisabeth Anna Maria Schrik, violiste. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Van Breemen bezocht in zijn geboorteplaats zowel de lagere school als het Barlaeus gymnasium, dat hij echter voortijdig wegens conflict met zijn leraren verliet. Een poging toegelaten te worden tot de zeevaartschool mislukte wegens afkeuring op grond van onvoldoende gezichtsvermogen. Na het afleggen van een staatsexamen gymnasium-B studeerde hij geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam en behaalde hij op 8 juni 1901 het artsendiploma. Reeds tijdens zijn universitaire studie toonde Van Breemen grote belangstelling voor fysische therapie, die destijds - althans in Nederland - vrijwel uitsluitend in handen van masseurs en kwakzalvers was. Onder zijn universitaire leermeesters trof hij slechts bij de farmacoloog prof. B.J. Stokvis waardering voor fysische therapie aan. Een aanbod van prof. C. Winkler, neuroloog en psychiater, assistent op zijn afdeling te worden, wees Van Breemen van de hand, aangezien dit - volgens de toen geldende normen in de medische wereld - onverenigbaar was met zijn voorgenomen huwelijk.
Van Breemen vestigde zich als huisarts te Amsterdam en verbond zich in 1902 tevens als arts aan een armenhuis met een jaarsalaris van f1500,-. Dit verhinderde hem niet een studiereis te maken langs belangrijke fysiotherapeutische instituten in Oostenrijk, Duitsland, Zweden, Denemarken en Frankrijk, waar hij elektrotherapie bestudeerde.
Teruggekeerd in Amsterdam in 1902 verwezenlijkte Van Breemen zijn plan een centraal instituut voor fysische therapie te stichten, door het oprichten van de Vereeniging voor Physische Therapie (14 februari 1903). Door deze vereniging werd het pand Keizersgracht 489 aangekocht en ingericht tot een modern fysiotherapeutisch behandelingscentrum, waarvoor de artsen als organisatievorm de stichting kozen. Het instituut werd op 15 juni 1905 in gebruik genomen als Instituut voor Physische Therapie, met Van Breemen als directeur-geneesheer. Het instituut was aanvankelijk alleen toegankelijk voor particuliere patiënten, zij het tegen zeer verlaagde tarieven. Nadat in 1910 ook het aangrenzende pand Keizersgracht 491 met behulp van geldschieters was aangekocht, werd tevens een polikliniek voor on- en minvermogenden geopend. Hiertoe had Van Breemen geld ingezameld, vooral onder oud-patiënten.
Onder degenen die het Instituut bezochten, trok het grote aantal lijders aan reumatische aandoeningen zijn aandacht. Van Breemen besefte tevens hoe weinig de geneeskunde deze patiënten te bieden had. Op het Vierde Internationale Congres voor Physische Therapie, dat in 1913 te Berlijn werd gehouden, riep hij de aandacht op voor het reumaprobleem. Zijn plan om tot internationale samenwerking te komen werd door de oorlogsomstandigheden vertraagd. Buiten het medische vlak ging zijn belangstelling naar politiek en samenleving uit. Zo was hij gedurende korte tijd in 1919 lid van de Vereeniging tot bestudering van socialistische vraagstukken en van de Bond van socialistische intellectueelen, waarvan o.a. Henriette Roland Holst, H.P. Berlage en H.J.F.M. Sneevliet lid waren.
Na de oorlog is hij een rol gaan spelen in het bestuur van de International Society of Medical Hydrology. Op een in 1925 te Parijs gehouden bijeenkomst van deze organisatie werd op initiatief van Van Breemen besloten tot het oprichten van een internationaal comité tot reumatiekbestrijding, hetgeen in 1927 zijn beslag kreeg met de Engelse dr. R. Fortescue Fox als president en Van Breemen als secretaris-generaal. Het volgende jaar werd het comité omgezet in de Ligue Internationale contre le Rhumatisme. Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog heeft Van Breemen zes internationale congressen van de liga georganiseerd en tevens fungeerde hij van 1929 tot 1939 als beherend redacteur van het Engelstalige tijdschrift Acta Rheumatica (later: Acta Rheumatologica). Publikatie van het onder zijn leiding en redactie geconcipieerde 'International handbook of rheumatic diseases' - met medewerking van o.a. W.S.C. Copeman (Londen) en Ph. Hench (Rochester) - leed op het laatste ogenblik schipbreuk door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. In december 1939 onderbrak Van Breemen alle activiteiten van de liga; deze werden pas in 1949 hervat met een groot internationaal congres te New York, waar Van Breemen een uitbundige huldiging kreeg.
Ook op nationaal niveau organiseerde hij de reumatiekbestrijding. Op 23 oktober 1926 werd op zijn initiatief de Nederlandsche Vereeniging tot Rheumatiekbestrijding opgericht. Veel moeizamer bleek de weg tot de wetenschappelijke erkenning van de reumatologie in Nederland. Hoewel Van Breemen daartoe in 1941 een bijeenkomst had georganiseerd op zijn Amsterdams instituut, dat inmiddels herdoopt was tot Amsterdams Centrum voor Rheumatiekbestrijding, werd pas in 1946 de Nederlandse Vereeniging van Rheumatologen opgericht. In 1948 volgde de officiële erkenning van de reumatologie als klinisch specialisme. Zijn streven naar universitaire erkenning van de reumatologie heeft Van Breemen niet bekroond gezien. Van het geld dat ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag in 1954 werd bijeengebracht, richtte hij met medewerking van zijn mede-'veteranen' het Internationale Studiecentrum van Rheumatische Ziekten Amsterdam (ISRA) op, waarvan de oprichtingsvergadering op 15 juni 1955 in het Trippenhuis te Amsterdam werd gehouden. Anders dan in Van Breemens ambitieuze bedoelingen heeft gelegen, moesten zijn activiteiten zich tot het organiseren van internationale workshops over deelonderwerpen van de reumatologie beperken.
Origineel-wetenschappelijke bijdragen tot de studie en nadere kennis van de reumatologie leverde Van Breemen niet, maar zijn verdiensten als organisatorisch pionier op het terrein van voortgaand onderzoek van reuma en verpleging van reumapatiënten waren groot. Deze werden niet alleen in het buitenland erkend door o.a. een eredoctoraat aan de Karels-Universiteit te Praag, ter gelegenheid van het 600-jarig bestaan van deze universiteit in 1947, maar ook in Nederland, waar in 1980 het door hem gestichte Instituut voor Physische Therapie de naam kreeg: Jan van Breemen Instituut. Centrum voor Reumatologie en Revalidatie. De door Van Breemen gecreëerde en geschraagde internationale en nationale organisaties voor reumatologie en reumatiekbestrijding bleken van groot praktisch nut toen kort voor, maar vooral ook na de Tweede Wereldoorlog een sterk groeiende belangstelling in deze richting ontstond bij de wetenschappelijke en klinische geneeskunde, vooral in Amerika en Groot-Brittanië. Anders dan daar echter het geval was stond Van Breemen min of meer in de continentaal-Europese traditie van een aanpak door het 'Kurort', waarbij rust, ontspanning en vormen van fysische geneeswijzen op de voorgrond stonden.
A: Collectie-J.F.L. van Breemen in Jan van Breemen Instituut te Amsterdam.
P: Overzicht van de werken van dr. J. van Breemen, 1903-1925 (Amsterdam, [ca. 1926]). Voorts o.a.: Over aetiologie, diagnostiek en therapie van chronische rheumatische aandoeningen (Rotterdam, 1926); Leerboek der physische therapie. Voordrachten voor artsen. (Utrecht, 1929); Hoe moet de lijder aan rheumatiek leven? (Amsterdam, 1938); Differentiële diagnostiek en behandeling van chronisch rheumatische ziekten voor den praktizeerenden arts (Amsterdam, 1942).
L: G. van Dam, in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 105 (1961) 342-344; J. Forestier, S. de Sèze, in Revue du rhumatisme et des maladies osteo-articulaires 28 (1961) 347-349; W.H.D. de Haas, W.S.C. C[opeman], in Annals of the rheumatic diseases 20 (1961) 115-116; E.L. Westerneng-van der Plank, 'Het leven van de reumapionier dr. Jan van Breemen', in Reuma wereldwijd 2 (1978) 2 (april) 14-16 en 3 (augustus) 14-16.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 233.
Christiaan Lambert werd geboren in het Binnengasthuis nr. 34 - Buurt B, en woonde o.a. in de Ridderstraat nr. 339 te Amsterdam.
Peternella is slechts 18 jaar oud geworden. In de overlijdens-akte staat het adres van overlijden niet vermeld.
Maria is overleden aan de (Oudezijds) Achterburgwal 1 - Kanton 1 te Amsterdam.
Renetta Petronella is geboren op het Reguliersplein nr. 16 - Kanton 3 (geen foto), woonde o.a. in 't Lange Hol nr. 22 (geen foto), en overleed in de Rozendwarsstraat 13 - Kanton 3 te Amsterdam.
Jan Lukas (ook: Lucas) is slechts 3 jaar oud geworden.
Koop woonde o.a. in de Egelantiersstraat 294 - Buurt NN, en overleed in de Oude Nieuwstraat 19 - Kanton 4 te Amsterdam.
Koop is buiten echt geboren en drie weken na de geboorte door Berend Koops Hollander bij huwelijk met moeder Marritje, geëcht. Berend Koops is waarschijnlijk de biologische vader.
.
Peterdina werd geboren in de Voetboogstraat nr. 7 te Amsterdam en is overleden in Sloten. De buiten echt geboren dochter van Peterdina (Reinetta Petronella) wordt bij huwelijk erkend door echtgenoot Berend Knevel.
.
Berend werd geboren in de Rozenstraat 242 te Amsterdam.
.
Op 25-04-1986 zijn Reinder en Frederica Maria verhuisd naar Vlieland.
Volgens de gezinskaart is Dirk Hendricus in 1933 met echtgenote verhuisd naar Haarlem.
Petrus Joannes trouwt op 19-04-1883 in Antwerpen-B) met Willemina Francina Titsing en het echtpaar, aanvankelijk wonend in Nederland, krijgt 12 kinderen.
Het 3e kind Jenny Anita Lofthus (* 08-07-1957 Antwerpen-B) trouwt op 24-08-1979 te Edegem (B) met Francis de Mondt (* 03-12-1956 Merksem-B). Zij krijgen 4 kinderen.
Het 7e kind Albertina Heirman (* 16-07-1891 Amsterdam - + 07-11-1977 Halle-Zoerse-B), trouwt op 10-05-1913 te Antwerpen (B) met Gerard Justin Hart (* 07-05-1890 Rolde - + 04-07-1978 's-Gravenhage). Zij krijgen 8 kinderen.
Hun 8e kind Nelly Elisabeth Josephine Hart (* 20-03-1928 Antwerpen - + 24-11-2001 Antwerpen) trouwt op 25-08-1954 te Antwerpen met Jarle Svein Lofthus (* 19-04-1928 Fauske in Noorwegen - + 24-08-2001 Antwerpen-B). Zij krijgen 5 kinderen.
.
Stads-Archief Amsterdam: Waarschijnlijk overleden na 1955.
Samen met Jacquelien bezocht op zaterdag 01-11-08 (kennis gemaakt en foto's bekeken) en zaterdag 22-11-08 (alle foto's ingescand). Hevige sneeuwval op terugweg naar Bussum !
.
Pieter werd buiten echt geboren doch bij huwelijk van ouders (28-07-1897 te Amsterdam) door Pieter de Vries geëcht.
Margaretha is overleden in de Eerste Tuindwarsstraat - Kanton 4 - Buurt VV - Nr. 78 te Amsterdam.
Ongeveer 5 Lucas(sen) in de jaartafels OVL gevonden maar geen daarvan de juiste. Vooralsnog dus geen overlijden gevonden in Amsterdam. Gezocht tussen 1850-1923. Wellicht elders overleden.
Bij huwelijk erkent Simon Antonie twee buiten echt geboren kinderen van Reina Hendrika Bosma.
Bij huwelijk erkent Simon Antonie een buiten echt geboren kind van Johanna Margaretha Hillegers.
Beroep: Schout bij Nacht Koninklijke Marine; Commandant Onderzeebootdienst der Nederlandse Krijgsmacht, Commandant Marine-kazerne (zie biografie).
Dirk Christiaan Marie was beroeps-officier bij de Koninklijke Marine en diende van 1911 tot 1947. Van 1922 tot 1935 voerde hij het gezag over een aantal onderzeeboten in de wateren van Nederlands Oost-Indie. De K-III van 29-11-1922 tot 15-01-1925; de K-IX van 10-07-1925 tot 12-06-1926; de K-VII van 12-06-1926 tot 24-12-1926; de K-XVIII van 23-03-1934 tot 01-08-1934 en de K-XVIII van 06-11-1934 tot 20-08-1935. Hij was voorts commandant van het Onderzeeboot Station Surabaya van 28-02-1936 tot 03-06-1937. Van Mei tot Augustus 1942 verbleef Dirk Christiaan Marie als krijgsgevangene in Duitse gevangenschap , maar werd vanwege gezondheidsredenen vrijgelaten. Vervolgens werd hij op 25-03-1947 benoemd tot Schout bij Nacht.
De verdiensten van Dirk Christiaan Marie Hetterschij (1936, gouden Ruyter-medaille) liggen op het gebied van uitzonderlijk zeemanschap. Hetterschij maakt van november 1934 tot juli 1935 met de onderzeeboot Hr.Ms. K XVIII een wereldreis van Den Helder naar Soerabaja via Kaap de Goede Hoop. Commandant Leopold Gerard Louis van der Kun was hem in 1926 reeds voorgegaan met zijn reis met Hr.Ms. K XIII, ook naar Soerabaja maar nu via het Panamakanaal. Beide commandanten zijn ook benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
De derde echtgenote van Dirk Christiaan was Justine Amatha Dorothea Schermer. Zij was eerder van 1919 tot 1934 gehuwd met Karel Willem Frederik Marie Doorman (Karel Doorman) Schout bij Nacht van de Koninklijke Marine, die, in de nacht van 27 op 28 februari 1942 als commandant van "Hr. Ms. De Ruyter", in de slag om de Javazee om het leven kwam en een zeemansgraf vond 60 km ten zuidwesten van het eiland Bawean.
.
Anna Maria Cornelia is geboren in de Blaauwlakensteeg 22 - Kanton 1, woonde o.a. aan de Kadijk 442 - Buurt U (geen foto), en overleed aan de Oude Looierstraat nr. 8 - Kanton 3 te Amsterdam.
.
.
Dirk werd geboren in het Schippersstraat(je) nr. 7 - Kanton 2, en woonde o.a. in de Ridderstraat nr. 339 te Amsterdam. Deze straat werd omstreeks 1930 gesloopt en bij Rijksbesluit van 18 maart 1931 herbouwd. De naam werd gewijzigd in: Nieuwe Ridderstraat.
De overlijdens-akte laat lezen: " Op 17-09-1884 is het lijk van Dirk Schrik, echtgenoot van Lammertje Brugman, ingebracht aan het Gasthuisvest nr. 47 (St. Elisabethgasthuis) te Haarlem ".
.
Gerrit Christiaan Lambertus werd geboren in de Laurierstraat 203 (geen foto) te Amsterdam.
Adriana werd geboren in de Slijkstraat 9 - Kanton 1 te Amsterdam. Geen overlijdensadres op de akte.
Evert werd geboren in de Rozenstraat 228 te Amsterdam. (Zusje Anna Peterdina werd geboren op nr. 230 !) Op de geboorte-akte wordt als getuige vermeld: Berend Schrik 33 jaar, wonende in de Egelantiersstraat 194 te Amsterdam.
Barend Christiaan werd geboren in de St. Jorisstraat nr. 4 - Kanton 2, en woonde later in de Egelantiersstraat 194 te Amsterdam. In de overlijdens-akte staat geen overlijdens-adres vermeld.
Catharina Johanna werd geboren in de Laurierstraat 23 te Amsterdam. Geen overlijdens-adres op de akte vermeld.
Op de overlijdens-akte van Catharina Wilhelmina staat vermeld dat zij 10 maanden oud is geworden en dus in januari of februari 1932 moet zijn geboren.
Jacob werd geboren in de Laurierstraat 189 te Amsterdam.
Harm werd geboren in Frensdorf (Koningrijk Hannover), was van beroep kledermakersknecht, en woonde o.a. in de Papenbrugsteeg nr. 4, en overleed in het Schipperstraatje 411 - Kanton 1 - Buurt N te Amsterdam. Het overlijden werd o.a. aangegeven door zwager Dirk Schrik.
Harm heeft bij huwelijk een buiten echt geboren dochter (Hendrika Schrik) van echtgenote Maria Sophia erkend.
.
Hendrika overleed in het Binnengasthuis aan de Grimburgwal 10 - Kanton 2 te Amsterdam.
Franciscus Wilhelmus Johannes werd geboren aan de Krom Boomsloot 30 te Amsterdam.
Maria werd geboren in de Tweede Wittenburgerdwarsstraat 37 te Amsterdam. Op de geboorte-akte valt te lezen dat op het moment van geboorte zowel het beroep als de verblijfplaats van vader Frederik Coenraad Klaas Schrik onbekend zijn.
In de trouw-akte van Maria (08-12-1920) staat vermeld: " Tevens overlegd een geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat de vader der bruid niet in staat is zijn wil ten opzichte van dit huwelijk te verklaren ".
.
Dorotheus Jacobus werd geboren in het Binnengasthuis nr. 34 - Buurt B en woonde o.a. in de Ridderdwarsstraat 339 te Amsterdam.
Uit het voor de huwelijksvoltrekking overlegde Certificaat van de Nationale Militie van 10-05-1883 blijkt dat hem bij loting het lot 53 ten deel gevallen is en nog is ingelijfd. Hij krijgt op 15-09-1890 van kolonel van Braam van het Korps Mariniers toestemming om in het huwelijk te treden met Aaltje Zijdewind.
.
Getuigen bij de huwelijksvoltrekking waren: Dorotheus Jacobus Schrik, nachtwaker, 31 jaar, en Franciscus Cornelis Karel Schrik, 37 jaar, broers van Francijntje.
.
Frederik Coenraad werd geboren in het Binnengasthuis (ziekenhuis) nr. 34 - Buurt B, en woonde o.a. in het Schippersstraatje 7 - Kanton 1 te Amsterdam.
Jan Frederik Joseph werd geboren op de Haarlemmerdijk 126 - Buurt UU - Kanton 5 te Amsterdam.
Stads-archief Amsterdam: Indien overleden, in ieder geval na 1955.
Getuige Jurriaan Laarman (oud 41 jaar, van beroep metselaar, wonende in de Roosestraat bij de Prinsegragt) doet 26 april 1815 om 14.00 uur aangifte van de geboorte van Willem Schrik. Willem is geboren op 29 januari 1815. De namen van de biologische ouders zijn niet vermeld (zie hierna de beschrijving van ontstaan en doel van het weeshuis).
Willem is: "Gevonden alhier op de Prinsegragt, tusschen de Leydsche- en Spiegelstraten".
Vervolgens wordt de kleding van Willem aangegeven: "Aanhebbende een hemdje, een borstrokje, een doekje, twee mutjes, een flepje, twee rokjes, en een jakje".
De geboorte-akte is getekend door de ambtenaar David Bierens " ingevolge procesverbaal van het Aalmoezeniers Weeshuis op dato den vijfentwintigsten dezer (25-04-1815) nr. 31 letter FF ".
De overlijdensakte geeft aan dat Willem is geboren in Amsterdam doch dat de "ouders onbekend" zijn, waardoor een link met één van de Schrik-takken vooralsnog niet kan worden gelegd.
Het nog te onderzoeken archief van het Aalmoezeniers Weeshuis, destijds gevestigd aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam (thans het Gerechtshof Amsterdam), geeft wellicht enig uitsluitsel !
Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam
In het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam kwamen de allerarmste kinderen terecht. Het waren vondelingen en wezen die niet in aanmerking kwamen voor het Burgerweeshuis, omdat hun ouders geen poorter (het recht hadden om binnen de "poorten"van een stad te wonen waartoe zij bij een magistraat van de stad geregistreerd dienden te zijn) waren, of aangesloten bij een kerkgenootschap.
De ontstaansgeschiedenis van het Aalmoezeniershuis begon ooit met de instelling van een tuchthuis aan de Heiligeweg. Het Aalmoezeniersweeshuis werd in 1663-1665 gebouwd door de bekende bouwmeester Daniel Stalpaert. De naam aalmoezenier had niets met de Roomse kerk van doen, hij was armenvader, bestuurder van een armenhuis.
Het weeshuis werd in gebruik genomen op 1 januari 1666, gelegen aan de zuidwest zijde van de Prinsengracht tussen de Leidsegracht en Leidsestraat, destijds op een ruime locatie vlak aan de stadsrand van Amsterdam. Men begon met 800 kinderen. Rond 1680 waren er echter al 1300 kinderen ondergebracht. Meerdere kinderen moesten één kribbe delen. In de loop der tijd konden enkele belendende panden worden aangekocht. De laatste uitbreiding vond plaats in 1801. Toen werden in het pakhuis De Prins op nummer 438 dat gebruikt werd voor voedselopslag voor het weeshuis, slaapzalen voor 300 kinderen ingericht. In 1807 had men 2554 kinderen in dit huis weten te proppen!
In het ‘ingenomen kinderboek' van het Aalmoezeniersweeshuis werden in het huis opgenomen kinderen geregistreerd. 't Ging niet alleen om wezen maar ook om vondelingen. Vaak hadden deze een briefje bij zich met informatie over de naam, leeftijd, lichamelijke conditie en of het kind wel of niet gedoopt was. Aan de inschrijving van een jongetje dat op 3 januari van het jaar 1800 gevonden werd op de Prinsengracht is met een lintje een halve speelkaart bevestigd. De moeder hield zelf de andere helft van de kaart. Als ze haar kind later zou willen ophalen, dan zou ze met de kaart kunnen bewijzen dat het haar kind was.
Cornelis is overleden in de Langestraat - Kanton 4 - Nr. 12 te Amsterdam.
Anna Geertruij is overleden in de Tweede Spaarndammerstraat - Kanton 4 - Nr. 12 te Amsterdam.
Louis Johan Carel is overleden in het Binnengasthuis (ziekenhuis) - Kanton 2 - Nr. 10 te Amsterdam en woonde in de Goudsbloemstraat 193 te Amsterdam.
Christiaan Ferdinand werd gedoopt op 14-02-1794 en de doopgetuigen waren: Christian Ferdinand Schrik en Anna Christina Leijding.
Ida Johanna werd geboren in de Anjeliersstraat - Kanton 6 - Nr. 171 te Amsterdam en is overleden in de "Amstelhof" gelegen aan de Amstel - Kanton 1 - Nr. 51 te Amsterdam (tot het jaar 2000 bejaardenhuis en in 2004 omgebouwd tot museum "de Hermitage" als dependance van het gelijknamige museum in St. Petersburg - Rusland).
De eerste contacten (juni 2002) met de Antwerpse Jenny Anita Lofthus over haar betovergrootmoeder Ida Johanna Schrik, leverden niet veel op. Echter, enige tijd na de verwerking van de gegevens uit onderzoek in Tecklenburg op 21 juli 2004 werd duidelijk dat de vader van Ida Johanna, Frederik Coenraad (Friedrich Conrad Schreck), een halfbroer was van Hindrik Maurits Schrik (Heinrich Mauritz Schreck) beiden geboren in Tecklenburg en zonen van Christian Gottlieb Schreck. Beide halfbroers hadden zich, onafhankelijk en misschien zelfs wel onwetend van elkaar, respectievelijk in Amsterdam (ca. 1806) en Slochteren (ca. 1820) gevestigd.
Vanaf de bekendmaking aan Jenny (15 augustus 2004) van "de connectie" sloten de eerder in 2000 door haar gevonden gegevens van de oude Duitse familie Schreck (later Schrik) plotseling naadloos aan bij de Nederlandse familie Schrik !
Dochter Willemina Francina trouwt op 19-04-1883 in Antwerpen met Petrus Joannes Heirman (geb. 29-12-1852 Sint Nicolaas (Bel) - ovl. 21-01-1919 Amsterdam) en het echtpaar, aanvankelijk wonend in Nederland, krijgt 12 kinderen. Hun 7e kind Albertina Heirman (geb. 16-07-1891 Amsterdam - ovl. 07-11-1977 Halle-Zoersel - Belgie), trouwt op 10-05-1913 Antwerpen met Gerard Justin Hart (geb. 07-05-1890 Rolde - ovl. 04-07-1978 den Haag). Zij krijgen 8 kinderen. Hun 7e kind Nelly Elisabeth Josephine Hart (geb. 20-03-1928 Antwerpen - ovl. 24-11-2001 Antwerpen) trouwt op 25-08-1954 Antwerpen met Jarle Svein Lofthus (geb. 19-04-1928 Fauske in Noorwegen - ovl. 24-08-2001 Antwerpen). Zij krijgen 5 kinderen. Hun 2e kind Jenny Anita Lofthus (geb. 08-07-1957 Antwerpen) trouwt op 24-08-1979 in Edegem met Francis de Mondt (geb. 03-12-1956 Merksem). Zij krijgen 4 kinderen.
Zie parenteel van Willemina Francina Titsing (Belgische tak) samengesteld door Jenny Anita Lofthus - Antwerpen
.
.
Maria Sophia werd geboren in de Anjelierstraat - Kanton 6 - Nr. 171 te Amsterdam en is overleden in de "Amstelhof" gelegen aan de Amstel - Kanton 1 - Nr. 51 te Amsterdam (tot het jaar 2000 bejaardenhuis en vanaf 2004 museum "de Hermitage", dependance van het gelijknamige museum in St. Petersburg - Rusland).
te Amsterdam en overleed aldaar, slechts 4 maanden oud.
.
.
.
Berndina werd geboren in het Binnengasthuis - Buurt B - nr. 34, woonde o.a. in de Jonkerstraat - Kanton 5 - Nr. 95, en overleed wederom in het Binnengasthuis - Kanton 2 - Nr. 10, te Amsterdam. Berndina is slechts 32 jaar oud geworden.
In de overlijdens-akte staat vermeld dat: "op twintig dezer (augustus 1889) uit de Lijnbaansgracht bij de Tuinstraat - Kanton 4 (te Amsterdam) is opgehaald het lijk van Martha Maria Knevel, wonende in de Bloemstraat 71, oud elf jaren".
.
Gesina Antina Petronella werd geboren aan het Kattengat nr. 6 te Amsterdam.
Vooralsnog geen overlijden gevonden in Stads-archief Amsterdam. Gezocht t/m 1945 !
.
Anna Catharina is overleden in de Goudsbloemstraat - Kanton 4 - Buurt GG - Nr. 324 te Amsterdam.
Hendrik is overleden in de Groote Wittenburgerstraat nr. Z-70 te Amsterdam.
In 1820 overlijdt Anna Dorothea en in 1821 trouwt Fredrik Joseph opnieuw, nu met de 18-jarige Anna Catharina Risch (geb. 1803). Ook zij kregen nog 4 kinderen waarvan de laatste in 1831 wordt geboren. Fredrik Joseph Fels overlijdt een jaar later op 13 september 1832.
.
Waarschijnlijk is Johannes één of twee keer eerder gehuwd geweest, gelet op het enorme leeftijdsverschil van 44 jaar (!!) met echtgenote Catharina Elisabeth Orth. Nogthans kreeg Johannes op 71 en 73-jarige leeftijd nog twee kinderen met haar.
Willem Gerrit is overleden in de Reestraat - Kanton 3 - Nr. 25, maar woonde in de Warmoesstraat 55 te Amsterdam.
In de huwelijks-akte staat vermeld: "Hendricus, sigarenmaker, geboren te Haarlem, wondende te NEW YORK in Noord Amerika, oud dertig jaren, zoon van Joannes Verhagen en Alida de Graaff, beiden overleden".
Wellicht is Hendricus (en ook echtgenote Elizabeth) overleden in de Verenigde Staten van Amerika.
Geesjen is overleden aan de Brouwersgracht nr. 20 - Buurt GG - Kanton 4 te Amsterdam. Haar overlijden werd aangegeven door twee collega's (loodsen) van echtgenoot J.F.J. Fels.
.
Bij huwelijk wettigt Gezinus een buiten echt geboren kind van Hillechien.
Frans Marten Frederik is geboren in de Oude Zijds Kapelsteeg nr. 120 te Amsterdam.
Petrus is geboren in de Oostenburgermiddenstraat nr. 44 te Amsterdam.
Anna Cornelia is overleden aan de Brouwersgracht - Kanton 4 - Buurt GG - nr. 20 te Amsterdam, en is slechts 19 maanden oud geworden.
Sijbren Wouter is geboren in de Rozenstraat 182 te Amsterdam.
Op 23-03-1930 vestigt Sijbren Wouter zich met zijn echtgenote en pasgeboren zoon vanuit Soekaboemi (Indonesië) bij zijn moeder in de Elisabeth Wolffstraat nr. 74 te Amsterdam, maar verhuist op 08-05-1930 naar Leeuwarden (Fr).
Agatha Elisabeth Hendrika werd geboren in de Grote Wittenburgerstraat nr. 45 te Amsterdam.
Fredrik Joseph is geboren in de Kleine Oostenburgerstraat - Kanton 1 - Nr. 75, en overleden in de Kleine Kattenburgerstraat nr. 56 te Amsterdam.
Willem werd geboren in de Langestraat 8 - Kanton 4 te Amsterdam.
Carel Frederik is buiten echt geboren.
Adriana Geertruida is zeer waarschijnlijk gehuwd met NN Schutte.
Cornelia Maria was zeer waarschijnlijk gehuwd met NN Suijkerbuijk.
Gerrit Jacobus was zeer waarschijnlijk gehuwd met NN Roomeijer.
In de Doop- Trouw en Begraafboeken van Tecklenburg is geen huwelijk van Catharina Maria Henrica getraceerd. Echter, in het Doopboek van de buiten echt geboren dochter Wilhelmina Catharina staat vermeld: " Der Vater soll sein: Christian Kenfelder, Füsilier von der Compagnie des Hwg. Capitäns von Froreich ".
.
Hendrik is geboren in "de Stedelijke Kraaminrichting" aan de Keijzersgracht 127, en woonde o.a. in de Wagenaarstraat 108 te Amsterdam.
Uit de (eigen) gezinskaart van echtgenote Clasina Hendrika valt te lezen dat zij op 18-08-1926 (precies 1 week na haar huwelijk met Hendrik) is vertrokken naar Medan in Nederlands Indië. Aangenomen mag worden dat Hendrik haar vergezelde.
Op enig moment vóór of in 1933 zelf, is het huwelijk tussen Hendrik en Clasina Hendrika ontbonden door echtscheiding.
Uit de gezinskaart van vader Dorotheus Jacobus Schrik valt op te maken dat Hendrik op 29-12-1933 (opnieuw) naar Medan is vertrokken. Dit keer hoogst waarschijnlijk met Alida Margaretha Mastenbroek, met wie hij 9 dagen daarvoor (20-12-1933) in het huwelijk was getreden.
Johanna heeft bij wilsbeschikking haar lichaam ter beschikking gesteld aan het laboratorium van de faculteit Anatomie en Embryologie van de Rijks-Universiteit Groningen.
.
Op 06-08-1910 is Wilhelmina op 32-jarige leeftijd met slechts USD 25,00 op zak samen met haar drie kinderen (Haaije, Martje and Jakob) geemigreerd naar de U.S.A. per s.s. "Potsdam" en arriveerde op 15-08-1910 in New York. Zij vestigde zich in Albion - N.Y. bij haar echtgenoot Hendrik Haaijes(z) van der Laan, die kennelijk begin 1910 vooruit was gereisd.
Met Wilhelmina waren ook aan boord zwager Jakob van der Laan (woonachtig in Albion - N.Y. en kennelijk op bezoek geweest in Holland) en de 28-jarige ongehuwde Jantina Henderika Oosterheert met haar 5-jarige buiten echt geboren zoon Petrus (volgens manifest: female !). Het manifest geeft aan dat Jantina Henderika direct na aankomst ("will marry upon landing") in het huwelijk zal treden met Klaas van der Laan, zwager van Wilhelmina.
.
Haaije arriveerde, samen met moeder Wilhelmina, zus Martje en broer Jakob op 15-08-1910 met de ss. Potsdam in New York om zich in Albion N.Y. bij vader Hendrik te voegen.
Haaije is voor 1926 gehuwd met Gertrude L. Kams en kreeg met haar in 1926 dochter Marjorie. Drie weken na de geboorte overleed Gertrude (wellicht in het kraambed) op 18-10-1926. Dochter Marjorie werd door Haaije afgestaan en geadopteerd door zijn zuster Martje (Martha), gehuwd met Albert Bouman (ook: Bowman). Marjorie kreeg daarop de achternaam Bouman (ook: Bowman).
Wellicht kon Haaije niet voor zijn dochter zorgen alhoewel hij nog twee keer zou hertrouwen en uit het tweede huwelijk met Stella Mae Ehrenreich nog twee kinderen kreeg.
.
Beroep: Zonder
Martje, geboren in Tripscompagnie (Sappemeer), woonde voor het huwelijk in Zuidbroek. Onduidelijk is of Martje, getuige de aantekening in het bevolkingsregister Slochteren periode 1860-1880, op 19-11-1870 binnen Zuidbroek is verhuisd of op die datum naar het ouderlijk huis van Jakob (Wijk D - "huisnommer" 105) te Slochteren. De eerste drie kinderen Martje (Hindriktje (1872), Roelf (1873) en Wilhelmina (1874) werden in ieder geval op het ouderlijk adres van Jakob in Slochteren geboren.
.
Beroep: Landbouwer
Hendrik is begin 1910 naar de U.S.A.geemigreerd en kennelijk op het gezin vooruitgereisd want op 06-08-1910 is echtgenote Wilhelmina Jakobs(dr) Schrik op 32-jarige leeftijd (met USD 25,00 op zak) samen met haar drie kinderen (Haaije, Martje and Jakob) afgereisd per s.s. "Potsdam" (aankomst 15-08-1910 - New York) om zich bij Hendrik in Albion N.Y. te voegen.
Uit de volkstelling (1930) van Orleans County-N.Y., blijkt dat Hendrik, na het overlijden van zijn echtgenote Wilhelmina (1924), als "boarder" bij het gezin van Gerrit Poelma en "Jennie" Vink is ingetrokken. Hendrik's jongste dochter Angie (Anje) is, blijkens de volkstelling (1930) van Albion-N.Y., in het gezin van dochter Martje (Martha) Vanderlaan (gehuwd met Albert Bowman) opgenomen (zie ook: Marjorie Vanderlaan (ook: Bowman).
Gerrit Poelma, geboren op 16-02-1872 in Wirdum (gemeente Loppersum), is ongehuwd op 21-jarige leeftijd, landbouwer van beroep, met de ss. "Werkendam" vanuit Rotterdam via Boulogne sur Mer (F) naar de U.S.A. geemigreerd (aankomst 05-04-1893 - New York), en aldaar gehuwd met "Jenny" Vink, en woonde o.a. in de stad Murray, later in Gaines - N.Y.
Op enig moment is Hendrik in 1951 op hoge leeftijd (71) hertrouwd met Florence R. Parks (ook: Florence R. Vanderlaan). Verdere gegevens van dit huwelijk ontbreken nog.
.
Op 15-05-1936 kwam het 16 jaar durende huwelijk tussen Wilhelmina en Sikko tot een echtscheiding, hoogst waarschijnlijk als gevolg van het feit dat Sikko sinds 1929 een buitenechtelijke relatie onderhield met de weduwe Sijtske van der Heide, waaruit twee kinderen (Wiegerdina - 1930 en Jan Sikko - 1935) werden geboren.
.
Sikko huwde met Wilhelmina Staal, slechts 34 dagen voor de geboorte van zoon Jan. Alhoewel het huwelijk 16 jaar in stand is gebleven kwam het op 15-05-1936 tot een echtscheiding. Sikko trad op 30 januari 1941 opnieuw in het huwelijk met Sijtske van der Heide, sinds 1925 weduwe van Paulus Jacobs(z) Ellens met wie zij 7 kinderen heeft gekregen.
Als weduwe kreeg Sijtske nog 2 buitenechtelijke kinderen, Wiegerdina (1930) en Jan Sikko (1935). Het lijkt zeer waarschijnlijk dat Sikko de biologische vader is van beide kinderen. Wiegerdina is, zo lijkt het, vernoemd naar moeder Wicherdina en Jan Sikko naar zowel vader Jan als naar Sikko zelf.
Tegen het biologisch vaderschap van Sikko zou (in theorie) nog kunnen pleiten dat de twee buitenechtelijke kinderen van Sijtske, bij huwelijk op 30-01-1941, door hem niet werden erkend, maar erg waarschijnlijk is dat niet. Het stond en staat een ieder vrij buitenechtelijk geboren kinderen al dan niet te erkennen.
Op de persoonskaart van de Burgerlijke Stand van Sikko staan de 7 kinderen van Sijtske (uit haar eerste huwelijk met Paulus Jacobus(z) Ellens) alsmede de twee buitenechtelijke kinderen Wiegerdina en Jan Sikko, vermeld als zijn stiefkinderen (zie afbeelding), ieder met de eigen geboortenaam (Ellens en van der Heide).
Wicherdina is ca. 4 weken na de geboorte van zoon Sikko Bos, waarschijnlijk als gevolg van kraamcomplicaties, overleden.
Sikko was voor de relatie en/of het huwelijk van moeder Sijtske eerder "gedwongen" gehuwd met Wilhelmina Staal. Zij huwden in 1920, slechts 34 dagen voor de geboorte van zoon Jan Bos. Het huwelijk werd in 1936 ontbonden (16 maanden na de geboorte van Jan Sikko).
Eerder, in 1930, werd eveneens buiten echt, zuster Wiegerdina geboren. Ook in dit geval is Sikko Bos zo goed als zeker aan te wijzen als zijnde de biologische vader. Wiegerdina werd vernoemd naar de moeder van Sikko nl. Wicherdina Komdeur.
Sikko Bos was, voorafgaand aan de relatie met moeder Sijtske, "gedwongen" gehuwd met Wilhelmina Staal. Zij huwden in 1920, slechts 34 dagen voor de geboorte van zoon Jan Bos. Het huwelijk werd in 1936 ontbonden.
In 1935 werd, eveneens buiten echt, broer Jan Sikko geboren. Ook In dit geval is Sikko Bos zo goed als zeker de biologische vader. Jan Sikko werd vernoemd naar diens vader (Jan) en naar Sikko zelf.
Johannes Augustus GERLACH Junior, geb. te Heusden 23 Juni 1790, overleden aldaar 5 Jan. 1881, was de zoon van Johannes Augustus Gerlach, burgemeester, en Sara van Beek.
Hij werd in 1812 secretaris van Heusden en 26 Mei 1815 benoemd tot notaris aldaar. Hij maakte zich in verschillende betrekkingen nuttig en hield zich veel bezig met de waterstaatsbelangen van de streek zijner inwoning. Hij werd 1 Juni 1840 door den Raad der Stad Heusden tot lid der Provinciale staten van Noord-Brabant gekozen, doch bij zijn periodieke aftreding tegen Juli 1847 werd hij 1 Juni niet herkozen. Na de herziening der Grondwet en der Provinciale Wet werd hij 3 Sept. 1850 opnieuw, nu door het kiesdistrict Heusden, naar de Staten afgevaardigd.
Daar ingevolge de gemeentewet van 1851 de ambten van secretaris en notaris niet meer verenigbaar waren, verkreeg hij in 1852 op zijn verzoek eervol ontslag als secretaris.
In Nov. 1870 nam hij ontslag als lid der Staten. Op zijn verzoek werd hij 9 Jan. 1879 met ingang van 1 Febr. d.a.v. eervol ontslagen als notaris.
Hoewel zijn vader 17 Jan. 1837 stierf, bleef hij zich ook verder Jr. noemen.
Hij schreef: Het regt der kantons Heusden en Waalwijk op de verbetering hunner onderlinge communicatie-wegen, en van die naar de hoofdplaats der provincie ('s Hertogenb. 1842); Beschouwingen over aan te brengen verbeteringen in de reglementen op de dijkagie en de uitwatering der Oude Maas 's lands van Heusden (Heusden 1843); Een woord aan landeigenaren, dijk- en polderbesturen, ter gelegenheid van een uit te geven handboek voor het dijk- en polderbeheer ('s Hertogenb. 1846); Handboek voor dijk- en polderbeheer ('s Hertogenb. 1846); De regten en pligten van den Nederlandschen landeigenaar tegenover heemraadschappen en polderbesturen (den Haag 1848).
Hij huwde 16 Mei 1816 Jacoba Judith Petronella de Bruyn, geb. 15 Febr. 1789, overl. 27 Apr. 1854, bij wie hij 2 zonen en 4 dochters had.
Uit het huwelijk met Anna Maria werden 14 kinderen geboren.
In 1836 stond Pierre Francois geregistreerd als gedetineerde in het Huis van Bewaring te Middelburg.
Willem trad op 18-11-1853 als zeesjouwer in dienst van de Marinewerf te Vlissingen. Na 13 dienstjaren werd Willem als matroos op 31-03-1867 overgeplaatst naar de Directie te Den Helder.
Christoffel Theodorus is buiten echt geboren, vader onbekend.
Tot aan het huwelijk was Francois Fleurbaaij voogd van Dirk en Johannes Francois toeziend voogd.
Christiaan Lambertus werd geboren in de Langestraat 13 - Kanton 4 te Amsterdam.
.
.
Het vrachtschip ms. "Poelau Bras" (Indonesisch voor 'Island rice') werd op 07-03-1942 omstreeks 11.40 uur door vliegtuigen van het Japanse vliegdekschip "IJN Hiryu" gebombardeerd en tot zinken gebracht in de Indische Oceaan, ten noordwesten van Christmas Island (10.00' S - 105.00' E).
Geschiedenis.
Op 27 februari 1942 wist de Poelau Bras veilig de haven van Tjilatjap te verlaten. Op 4 maart bereikte ze de Wijnkoopsbaai op Java.(Pelabuhanratoe, Wijnkoopsbaai, Indische Oceaan, ten Zuiden van Buitenzorg,West-Java) Op 6 maart kwam er een afdeling van 100 man van de Koninklijke Marine aan boord waaronder waarnemend Commandant Zeemacht J. J. A. van Klaveren [= van Staveren / Schout-bij-Nacht J.J.A. van Staveren]. De Poelau Bras was teruggeroepen om de marinetop te evacueren. Daarnaast kwam er nog een grote groep personen aan boord waaronder 28 topfunctionarissen van de B.P.M. en bemanningsleden van Shell en andere S.M.N.-schepen die al eerder getroffen waren of hun schepen zelf tot zinken hadden gebracht. De Poelau Bras had slechts accommodatie voor 56 passagiers en de chaos aan boord was dan ook groot.
Het schip was bewapend met aan stuur- en bakboord een Bofors-machinegeweer in een geschutskoepel en op het achterschip een 10,2-cm kanon.
Op 6 maart 1942 om 20.00 uur verliet ze de Wijnkoopsbaai met als bestemming Colombo (Sri Lanka), alwaar Vice-Admiraal C.E.L. Helfrich reeds aangekomen was om een nieuw hoofdkwartier in te richten. De marinemensen hadden op diverse plaatsen op het schip nog eens 16 mitrailleurs geplaatst, ter bescherming bij een eventuele luchtaanval. De machinekamer werd aangemaand door kapitein P. G. Crietée, om maximaal vermogen te leveren. Dit om zo snel mogelijk uit de gevarenzone te komen. Men veronderstelde dat de Poelau Bras rond het middaguur uit het actieradiusgebied zou zijn van de Japanse vliegtuigen. Alle bewapende posten waren bezet.
Poelau Bras aangevallen.
Op 07 maart 1942 omstreeks 10.30 uur verscheen er een Japans verkenningsvliegtuig. Om ca. 11.40 uur verschenen er duikbommenwerpers boven de Poelau Bras die de aanval inzetten. Het waren Japanse Aichi D3A "Val"-bommenwerpers, afkomstig van het Japanse vliegdekschip "Hiryu". In totaal voerden 12 vliegtuigen verdeeld in drie formaties de aanval uit. Ontsnappen was een onmogelijke zaak. Een bom raakte een reddingssloep aan stuurboord en ontplofte op de waterlijn ter hoogte van de machinekamer. Er ontstond een gat en water stroomde de machinekamer in waardoor de Sulzer-motor afsloeg. Als een weerloos slachtoffer dreef ze rond, zwaar bestookt door de duikbommenwerpers. Een voltreffer sloeg recht in de schoorsteen en brand brak uit. Het tegenvuur had weinig effect op de aanvallende vliegtuigen.
Ondergang van de Poelau Bras.
Kapitein Crietée gaf orders het schip te verlaten, waarna hij alleen achter bleef op de brug. Door het aanhoudende mitrailleurvuur van de bommenwerpers durfden velen niet via de sloepen van boord te gaan, maar sprongen toch in paniek overboord. Toen de vliegers van de Japanse bommenwerpers merkten dat het schip ten onder zou gaan, begonnen ze de reddingssloepen te beschieten die gestreken waren. Men mag wel veronderstellen dat de Jappen op de hoogte waren, dat een deel van de marinestaf aan boord was. Overal liepen spionnen rond. Uiteindelijk werden vier van de zeven sloepen vernietigd en konden er slechts drie gestreken worden, evenals twee vlotten. Toen de sloepen nog maar enkele honderden meters van de Poelau Bras verwijderd waren, verhief de boeg zich rechtstandig omhoog en zonk snel over de achtersteven weg, naar de diepte van de zee. Nadat de Japanners zagen dat het schip gezonken was, liet men de schipbreukelingen en drenkelingen in zee achter. Ze keerden terug naar hun vliegkampschip Hiryu. De Poelau Bras werd tot zinken gebracht op positie 10°00' zuiderbreedte en 105°00' oosterlengte in de Indische Oceaan, nabij Java.
Het noodlot.
Het aantal slachtoffers was slechts bij benadering aan te geven en werd geschat op 240 tot 300 opvarenden. In de drie reddingssloepen bevonden zich 116 overlevenden. Na acht dagen van ontbering, licht gekleed in de brandende zon, karige waterrantsoenen en ontstekingen door overkomend zeewater, bereikten ze een klein eiland, waar voor de branding voor anker werd gegaan. Op het eiland werden vooral kokosnoten meegenomen. Daar blijven had weinig zin en bij de volgende landing, bij Semangkabaal op Sumatra, werden ze gevangengenomen door de Japanners. Vandaar werden ze per trein overgebracht naar Palembang waar ze een jaar verbleven. Veel van de opvarenden zijn gedurende de oorlogsjaren in Jappenkampen om het leven gekomen.
Elf maanden na het overlijden van echtgenote Josina Maria (met wie hij drie kinderen kreeg) huwde Hendrik met Maria Engelina. Reeds na 4,5 maand eindigde het huwelijk helaas in echtscheiding. Vijf maanden daarna hertrouwde Hendrik met Antonetta Hermanna Johanna Maria.
Hendrik was behalve gezagvoerder op de grote vaart eveneens een zeer verdienstelijk kunstschilder en tekenaar. Op 17-05-2011 werd een van zijn vele schilderijen (Drie-master 'Europa' op volle zee) in het Vendu-Notarishuis te Rotterdam geveild onder lotnr. 1184 (zie afbeelding).
Veel van zijn tekeningen maken deel uit van de collectie van het Scheepvaartmuseum te Amsterdam. De tekeningen zijn te bewonderen via www.maritiemdigitaal.nl .
Met dank aan: Margriet Warmenhoven
Hendrik doorliep de Zeevaartschool te Vlissingen en woonde 1920 in Vlissingen aan de Badhuisweg 85. Hij werd Kapitein Grote Handelsvaart en vertrok in mei 1921 naar Weltevreden (Ned.Indië). Hendrik heeft veel gevaren op schepen van de KPM (Koninklijke Pakketvaart Maatschappij) en had gedurende enkele jaren ook een eigen schip, waarop hij als eigenaar/ kapitein heeft gevaren. In zijn vrije tijd was Hendrik kunstschilder, vooral van schepen en zeegezichten.
Lexicon beeldende kunstenaars van P.Scheen (kunsthandelaar): "Hendrik heeft zichzelf gevormd. Hij schilderde en tekende zee-, rivier- en havengezichten, maar ook landschappen. Een uitstekend amateur-schilder,vooral zijn havens zijn gezocht. Hendrik was lid van de Apeldoornse Kunstkring.
Bij het overlijden van Josina (1953) is het adres van Hendrik: Gezagvoerder H.Fleurbaay, Jacarta, Termolpas D.K.T. 15. Hendrik heeft tot zijn 3e huwelijk in Schiedam gewoond, na dat huwelijk ging hij wonen in Apeldoorn, in het huis van zijn vrouw. Na een paar jaar voelde Hendrik zich daar tussen de bossen opgesloten, hij wilde weer terug naar Zeeland. Ze lieten een bungalow bouwen in Biggekerke, waar ze tot 1973 hebben gewoond. Zij runden het hotel van zijn zuster Alida in Middelburg. Na 1973 vertrokken ze naar Rijswijk.
Johannes trouwt als Johannes de Bruijn met Johanna de Vroom. De eerste 5 kinderen worden alle als "de Bruijn" gedoopt. Johannes (Feuilleton-Feuilletau) de Bruijn gebruikt vooreerst bij de doop van Adriana Katrina de naam: Feuilletau de Bruijn.
Pieter en Hendrina woonden korte tijd in Amersfoort, daarna in Wijk bij Duurstede (in het huisje onder aan de dijk) en verhuisden later naar het huis 't Kasteeltje' aan de Julianaweg in Doorn.
Henderina is na het overlijden van echtgenoot Pieter naar Gouda verhuisd waar een aantal van haar kinderen woonde.
Henderina kwam uit een boerenfamilie. Haar broer Willem Koestapel was de laatste driftschaapsherder van Nederland. Hij trok regelmatig naar Doorn met zijn schaapskudde om een bezoek te brengen aan zus Henderina.
Na de scheiding van Arie Klein trekt Teubechien Catharina in bij haar ouders in Doorn (Ut) aan de Julianalaan en laat vervolgens haar twee dochters daar achter. Af en toe gaan ze bij elkaar op bezoek. Vrijwel niemand was ervan op de hoogte dat Teubechien Catharina hertrouwde met Johannes Bakker.
Willem was een collega en goede vriend van Roelf Schrik (*03-03-1915) en kwam regelmatig op bezoek in Amsterdam.
Echtgenote Elske Sjoerdsma is ca. 2011 overleden.
In Holland (het tegenwoordige Noord- en Zuid Holland en enige Utrechtse en Brabantse grensplaatsen) werd van 1696 tot en met 1805 belasting op het trouwen en begraven geheven.
De 'gaarders' van deze belastingen hielden registers bij van de ontvangsten. Deze registers vermelden niet de trouw- of begraafdatums, maar de belastingklasse waartoe de betrokkene behoorde. Er waren vijf klassen: pro deo, Fl 3,-, Fl 6,-, Fl 12,-, en Fl 30,-, al naar de welstand van de betrokkene. Voor ongehuwden werd dubbel tarief betaald. De gaarders- of impostregisters bevinden zich in de rijksarchieven.
Tekst huwelijksakte:
Op Huijden den 18e junij 1713 zijn alhier voor den geregte van Wassenaer in den huwelijkenstaat bevestigt Pieter Willemse van Tol j.m. als Bruijdegom ter eenre met Ariaantje Jans Warmont j.dr beijde van wassenaer als bruijt ter andere zijde naar dat haar drie huijwelijkse gebooden sonder eenige verhinderinge waaren. Actum ut supra.
Testament van Pieter Willems van Tol & Arentie Jans Warmondt, 15 augustus 1724 (Leeftijd 33)
Leiden, Zuid-Holland, Nederland
Adres: Hendrick Wilmers openbaar Notaris bij den Ed.hove van Hollandt geadmitteerd
Bron: [SCAN] Regionaal Archief Leiden, Notarissen ter standplaats Leiden (Oud Notarieel Archief) 15-8-1724 testament Van Tol & Warmont
Tekst (transcript blad 1 door Fons van Tol)
"De naargenoemde Compten hebben aan mij Notaris verklaart int quohier van de 200 penn niet bekendt te staan.
Factum
"In den Naeme des Heere amen op Huijden den 15en Augustus Anno seventienhondert vierentwintig des middags de Clocke omtrendt twaalf uijren compareerden voor mij Hendrick Wilmers openbaar Notaris bij den Ed.hove van Hollandt geadmitteerd, binnen der stadt Leijden residerende, ende voorden naber getuygen, d’Eersame Pieter Willemsz van Tol ende d’Eerbaare Arentie Jansz Warmondt egte man ende vrouw, woonende op de Hogemorsch onder den ambagte van Oestgeest, dog zijnde althans hier ter stede mij notaris welbekendt, zijnde beijde gezondt haar Redenen Memorie en Verstandt wel magtigh ende ten volle gebruijckende naar allen uijtwendigen schijn, te kennen gevende dat zij comparanten uijt haar eijgen vrije willen ende gemoedt in manieren als volgt van haare tijdelijcke goederen wilden disponeeren, ….
(OPM: Beide comparanten kunnen kennelijk niet schrijven, maar ondertekenen met een kruisje.)
Tekst ondertrouwregister:
Compareerden ter secretarije vande Baronije van Wassenaar ende Zuidwijck Willem Pieters van Tol, jongman van Stompwijck ende bruijdegom ter eenre, ende Trijntje Sijmons Hillenaer, jonge dr van Wassenaar ende bruijt ter anderen sijde, beijde woonende in dese Baronije, dewelcke versochten dat haer souden worden gegeven drie huwelijcken gebooden … (hier wordt het mij even te moeilijk) ... Actum (gedaan) ter secretarije voorsz den xxviiien april xvic ende vijffende tachtig
Bron: Los briefje in ondertrouwregister 28-4-1685 Van Tol & Hillenaer
[Transcript, voor zover leesbaar, door Fons van Tol]
willem pieterse van tol
met trijntie sijmes van hillenaer
(...) in den huwelijken staet
tijs aerense lelijvelt als vooght toestaet
dit is sijn handt dit is japic aerense lelijvelt sijn
ende toestaende merck
(OPM: Trijntje's vader is (waarschijnlijk) in 1674 overleden. Mogelijk zijn Thijs en Jaap Aerense Lelieveld (toeziend)voogd van Trijntje (of Willem))
Bron: Wassenaar Gerecht Trouwboek 13-5-1685 Willem Pieters van Tol & Trijntje Sijmons Hillenaer
Tekst:
Op huijden den dertienden meij 1685 sijn alhier in den huwelijcken staet bevestigt Willem Pieters van Tol, jongman ende bruijdegom ter eenre, ende Trijntje Sijmons Hillenaer, jongedr ende bruijt ter anderen sijde, naerdat haer drie huwelijcse gebooden voor den raethuijs alhier sonder eenige verhindering waeren gegeven, etc.
Gerricke is waarschijnlijk niet ouder geworden dan 4 jaar. Zij wordt niet vermeld in het Catalogus Animarum Catholicarum van Wassenaar in 1700.
Gerrike is waarschijnlijk niet ouder geworden dan 3 jaar. Zij wordt niet vermeld in het Catalogus Animarum Catholicarum van Wassenaar in 1700.
Gaarders(register) of impostregister:
In Holland (het tegenwoordige Noord- en Zuid Holland en enige Utrechtse en Brabantse grensplaatsen) werd van 1696 tot en met 1805 belasting op het trouwen en begraven geheven.
De 'gaarders' van deze belastingen hielden registers bij van de ontvangsten. Deze registers vermelden niet de trouw- of begraafdatums, maar de belastingklasse waartoe de betrokkene behoorde. Er waren vijf klassen: pro deo, Fl 3,-, Fl 6,-, Fl 12,-, en Fl 30,-, al naar de welstand van de betrokkene. Voor ongehuwden werd dubbel tarief betaald. De gaarders- of impostregisters bevinden zich in de rijksarchieven.
Tekst huwelijksakte:
"Op Huijden den 18e junij 1713 zijn alhier voor den geregte van Wassenaer in den huwelijkenstaat bevestigt Pieter Willemse van Tol j.m. als Bruijdegom ter eenre met Ariaantje Jans Warmont j.dr beijde van wassenaer als bruijt ter andere zijde naar dat haar drie huijwelijkse gebooden sonder eenige verhinderinge waaren. Actum ut supra."
Testament van Pieter Willems van Tol & Arentie Jans Warmondt, 15 augustus 1724 (Leeftijd 33)
Leiden, Zuid-Holland, Nederland
Adres: Hendrick Wilmers openbaar Notaris bij den Ed.hove van Hollandt geadmitteerd
Bron: [SCAN] Regionaal Archief Leiden, Notarissen ter standplaats Leiden (Oud Notarieel Archief) 15-8-1724 testament Van Tol & Warmont
Tekst (transcript blad 1 door Fons van Tol)
"De naargenoemde Compten hebben aan mij Notaris verklaart int quohier van de 200 penn niet bekendt te staan.
Factum
"In den Naeme des Heere amen op Huijden den 15en Augustus Anno seventienhondert vierentwintig des middags de Clocke omtrendt twaalf uijren compareerden voor mij Hendrick Wilmers openbaar Notaris bij den Ed.hove van Hollandt geadmitteerd, binnen der stadt Leijden residerende, ende voorden naber getuygen, d’Eersame Pieter Willemsz van Tol ende d’Eerbaare Arentie Jansz Warmondt egte man ende vrouw, woonende op de Hogemorsch onder den ambagte van Oestgeest, dog zijnde althans hier ter stede mij notaris welbekendt, zijnde beijde gezondt haar Redenen Memorie en Verstandt wel magtigh ende ten volle gebruijckende naar allen uijtwendigen schijn, te kennen gevende dat zij comparanten uijt haar eijgen vrije willen ende gemoedt in manieren als volgt van haare tijdelijcke goederen wilden disponeeren, ….
(OPM: Beide comparanten kunnen kennelijk niet schrijven, maar ondertekenen met een kruisje.)
Sara en Benjamin waren in 1832 kooplieden te Tiel. Hun Joods-kerkelijk huwelijk had al rond 1819 plaatsgevonden, maar ze trouwden voor de wet pas in 1832, ze hadden toen al kinderen: “En hebben de Bruidegom en Bruid daarop verklaard, dat van hen zeven kinderen geboren zijn (…) alle welke kinderen zij voor de hunne erkennen”. In de huwelijksacte werd Sara ‘van Gelder’ genoemd, zij tekende zelf met ‘S.E. van Gelderen’.
Sara schreef een boek over haar leven (Diamant-van Gelderen, S.E. (1978) 'Een diamant door God geslepen'. Krachtdadige overbrenging uit het Jodendom tot het Christendom van Sara Ephraim Diamant, geboren van Gelderen. Utrecht: Den Hertog’s Uitgeverij B.V.), met name over de periode 1845-1849.In deze tijd bekeerden Sara en haar man zich tot het christendom, en zij lieten zich met twee van hun kinderen in 1847 in de Herv. Gemeente te Breda dopen.
Het gezin verhuisde in november 1848 naar Fijnaart en in mei 1851 naar Delfshaven. Benjamin was koopman, hij verhuisde in 1852 met zijn gezin van Delfshaven naar Rotterdam. Het gezin woonde aan de Lommertstraat aldaar, waar Benjamin stoffenverver (1859), zijdeverver (1868) was. Sara overleed bij dochter Lina in huis, aan de Delftschevaart in Rotterdam.
Alexander en Josephina Catharina zijn omstreeks 1910 (waarschijnlijk met 9 kinderen) naar Brazilië geëmigreerd. Het laatste kind, dochter Francisca, is aldaar geboren.
Gonçalves Junior ligt op 25 km van Irati. Vanaf 1889 waren Nederlandse emigranten op kosten van de Braziliaanse regering naar een kolonie in het bosgebied van Gonçalves Junior (nabij Irati) gekomen.
Zij waren voornamelijk afkomstig van de Zuid-Hollandse eilanden, maar hadden niet allemaal een agrarische achtergrond. Onder hen was een aantal dat bij de havenstaking van 1905 in Rotterdam zijn werk had verloren. De emigranten zouden op gemakkelijke voorwaarden eigenaar kunnen worden van een boerderijtje. Men kon ook bijverdienen door aan de wegen te werken. Aan agenten die emigranten wierven, betaalde de regering zelfs een premie van 10 gulden 'per kop'.
Het project in de bosrijke omgeving werd een grote mislukking. Het werd een kerkhof van vrouwen. Omwille van hun lijfsbehoud en als gevolg van de grote teleurstellingen met de opbouw van de bedrijven gingen de meeste gezinnen op kosten van de Nederlandse regering weer terug naar hun moederland.
Enkele families verlieten het vruchtbaar beschouwde bosgebied met zijn vele plagen en vestigden zich uiteindelijk 80 km noordelijker in het ongeveer op 1.000 m hoogte gelegen Carambeí.
Gonçalves Junior ligt op 25 km van Irati. Vanaf 1889 waren Nederlandse emigranten op kosten van de Braziliaanse regering naar een kolonie in het bosgebied van Gonçalves Junior (nabij Irati) gekomen.
Zij waren voornamelijk afkomstig van de Zuid-Hollandse eilanden, maar hadden niet allemaal een agrarische achtergrond. Onder hen was een aantal dat bij de havenstaking van 1905 in Rotterdam zijn werk had verloren. De emigranten zouden op gemakkelijke voorwaarden eigenaar kunnen worden van een boerderijtje. Men kon ook bijverdienen door aan de wegen te werken. Aan agenten die emigranten wierven, betaalde de regering zelfs een premie van 10 gulden per kop.
Het project in de bosrijke omgeving werd een grote mislukking. Het werd een kerkhof van vrouwen. Omwille van hun lijfsbehoud en als gevolg van de grote teleurstellingen met de opbouw van de bedrijven gingen de meeste gezinnen op kosten van de Nederlandse regering weer terug naar hun moederland.
Enkele families verlieten het vruchtbaar beschouwde bosgebied met zijn vele plagen en vestigden zich uiteindelijk 80 km noordelijker in het ongeveer op 1.000 m hoogte gelegen Carambeí.
Simon is in het water 'de Zijl' onder Warmond overzeild en verdonken.
Antonius Wilhelmus is met zijn gezin naar Australië geëmigreerd en op 15 maart 1969 met ss. 'Orcades in Fremantle (Perth) aangekomen.
Benjamins familie nam naar het beroep dat zij uitoefenden de naam Diamant aan. Benjamin heeft zijn vader, die diamantslijper was te Amsterdam, echter nooit gekend, daar deze al in december 1796 overleed, twee tot drie maanden vóór zijn geboorte. Het gezin verhuisde rond 1821 naar Duitsland en 12-09-1827 vanuit Gymnich (Nabij Keulen-D) weer naar Tiel. Sara en Benjamin waren in 1832 kooplieden te Tiel.
Hun Joods-kerkelijk huwelijk had al rond 1819 plaatsgevonden, maar ze trouwden voor de wet pas in 1832, ze hadden toen al kinderen: “En hebben de Bruidegom en Bruid daarop verklaard, dat van hen zeven kinderen geboren zijn (…) alle welke kinderen zij voor de hunne erkennen”. In de huwelijksacte werd Sara ‘van Gelder’ genoemd, zij tekende zelf met ‘S.E. van Gelderen’.
Sara schreef een boek over haar leven waarin aangegeven dat in totaal 15 kinderen zijn geboren (waarvan enkelen waarschijnlijk levenloos zijn geboren), en met name over de periode 1845-1849. In deze tijd bekeerden Sara en haar man zich tot het christendom, en lieten zich in 1847 met twee van hun kinderen in de Hervormde Gemeente te Breda dopen.
Het gezin verhuisde in november 1848 naar Fijnaart en in mei 1851 naar Delfshaven. Benjamin was koopman, hij verhuisde in 1852 met zijn gezin van Delfshaven naar Rotterdam. Het gezin woonde aan de Lommertstraat aldaar, waar Benjamin stoffenverver (1859), zijdeverver (1868) was.
De de laatste twee jaar voor zijn overlijden was Nicolas Henri Edouard (Ed) actief voor het tweewekelijkse blad 'De Oud-Rotterdammer'. Ed leidde een wat onorthodox leven. Hij was gehecht aan zijn vrijheid en woonde in een tot enorme camper omgebouwde stadsbus, waarmee hij soms maandenlang door Europa trok.
Gerrit Jan en Elisabeth Maria zijn "met de handschoen" (bij volmacht) getrouwd wegens werkzaamheden van Gerrit Jan als stationschef in Zuid-Afrika. Als gevolmachtigde voor Gerrit Jan is opgetreden de broer van bruid Elisabeth Maria.
Bij vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden dd. 18-03-1907 is in de geboorte-akte van Klaas de verbetering "bevolen" van de familienaam van vader (Gerrit) Holkamp in: Holtkamp.
Bij vonnis van de Rechtbank Groningen dd. 15-09-1913 is de familienaam gewijzigd in: Holtkamp. Doede en Wilhelmina Johanna Blekman zijn op 28-05-1914 getrouwd 'met de handschoen'.
Doede en Johanna Dina Heuseveldt zijn op 12-01-1928 (eveneens) getrouwd 'met de handschoen', krachtens Koninklijk Besluit van 24-12-1927.
Wikipedia:
Trouwen met de handschoen is een huwelijkssluiting waarbij een van de partners niet aanwezig kan zijn en wordt vervangen door een gevolmachtigde. Een meer juridische term is "trouwen bij volmacht".
Trouwen met de handschoen werd in vroegere tijden vooral gedaan onder adellijke personen. Een gezant werd gestuurd naar de toekomstige bruid en hij vertegenwoordigde via de handschoen de bruidegom in spe. Bij de huwelijksvoltrekking werd de handschoen op het altaar gelegd als teken van aanwezigheid en instemming van de bruidegom.
Reden voor dit soort trouwerijen was vaak de lange reistijd en de onveilige situatie onderweg, waardoor huwelijken, die vaak om politieke redenen werden afgesloten, het risico liepen vertraagd te worden.
Ook in meer recente tijden kwam het trouwen met de handschoen voor. Bekend zijn de huwelijken van soldaten die gelegerd waren in Nederlands-Indië en die slechts eenmaal per jaar op verlof gingen naar Nederland.
Hoewel er minder gebruik van wordt gemaakt, is het in Nederland nog steeds mogelijk om te trouwen bij volmacht, mits daar gegronde redenen voor zijn. Deze zijn:
1. Een van de partners kan niet komen door verblijf in een gevangenis;
2. Een van de partners kan niet komen vanwege ernstige ziekte;
3. Een van de partners is niet in staat om te reizen en zal dat in de toekomst ook niet kunnen.
Op 09-10-1907 is Dirk met zijn echtgenote Jacomijntje geëmigreerd naar Noord-Amerika.
Bij vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden dd. 18-03-1907 is in de geboorte-akte van zoon Klaas de verbetering "bevolen" van de familienaam van Gerrit in: Holtkamp.
Kennelijk is vader meerdere malen getrouwd ! Aanvraag PK bij CBG op 27-11-15 ingediend !
Met dank aan: http://www.ruiterstraat-online.nl
Adriaan Theodoor Louis Allard, zoon van Julius Cornelis Theodorus Heijligers (1850-1920) en Clara Joanna Jacoba Sara Esser (1851-1900), werd op de Ruiterstraat in Zaltbommel geboren en woonde daar de eerste drie jaar van zijn leven.
In 1884 vertrok Adriaan Theodoor Louis Allard met zijn ouders voor vier jaar naar Probolinggo in Nederlands Indië. Terug in Nederland behaalde hij zijn gymnasiumdiploma, werd meester in de rechten en promoveerde in Leiden op het proefschrift ‘Parlementaire obstructie’. Als student was hij lid van Minerva en later ook Preases.
In 1905-1906 bezocht hij zijn vader in Caïro en deed daarvan voor Minerva verslag. Drie jaar later trad hij in dienst bij het departement van Buitenlandse Zaken en in 1909 was hij voor kortere tijd als attaché aan het Gezantschap te Tanger verbonden.
In 1910 huwde hij met zijn nicht Maria Helena Pool, dochter van Johan Adam Pool Jr. en Isabella Maria Heijligers, en ging op huwelijksreis naar Venetië.
In de jaren 1910-1912 was hij redacteur bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant en woonde in Rotterdam.
In juni 1911 werd dochter Isabelle Jacqueline Julie Jeanne te Rotterdam geboren. In 1912 vertrok Theo met vrouw en dochter Isabelle naar Buitenzorg (Nederlands-Indië) en was werkzaam als algemene secretaris bij de Gouverneur Generaal aldaar.
In 1915 werd dochter Julie Cornélie Theodora (Julie) geboren.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1917, reisde het gezin aan boord van de ss. 'Kedir' via Japan naar San Francisco om vervolgens per trein door te reizen naar Washington en New York, waarna de gevaarlijke zeereis via Noorwegen naar Amsterdam volgde.
In de periode van 1917-1920 was Theo voor Nederland onderhandelaar bij de totstandkoming van de Geneefse Conventie voor de uitwisseling van krijgsgevangenen en reisde meerdere malen naar Constantinopel. Daarna volgde de benoeming tot Rechter bij de Gemengde Rechtbanken van Egypte met als eerste plaatsing Mansoera en daarna Alexandrië. Later volgde de benoeming tot Raadsheer.
Theo verhuisde in 1920 met zijn gezin naar Egypte. Tot aan de Tweede Wereldoorlog werd het zomerverlof doorgebracht met een verblijf van meerdere weken in Den Haag en met reizen in Europa.
Hun dochter Isabelle J.J.J. huwde in 1934 kapitein-luitenant Karel Willem Frederik Marie Doorman (1889-1942). Zij gingen wonen in Nieuwe Diep (Den Helder). In juli 1935 werd hun zoon Theo Willem Robert geboren. Eind dertiger jaren vertrok het gezin Doorman-Heijligers naar Soerabaja.
Vanwege de oorlog in Europa brachten Theo en Maria Helena met hun jongste dochter Julie het zomerverlof van 1940 door bij hun dochter Isabelle en schoonzoon Karel Doorman (inmiddels Schout bij Nacht) in Soerabaja. Na de voor Karel noodlottige 'Slag op de Javazee' in 1942 kon (weduwe) Isabelle met haar zoon Theo – mede dankzij de bemiddeling van haar oom Anton Philips – via Australië repatrieren naar New York.
Na de oorlog op 1 januari 1946 arriveerde Isabelle met haar tweede echtgenoot Hans (Johannes Emanuel Woltjer - 1901-1996, scheepsbouwingenieur en Engelandvaarder), haar zoon Theo en de pasgeboren tweeling Maria Helene (Marleen) en Isabelle Johanna (Isa) Woltjer, met de ss. 'Delftdijk' van de Holland Amerika Lijn vanuit New York in Rotterdam. In juli 1947 werd Isabelle’s jongste zoon Jan Karel Frederik Woltjer geboren.
Theo en echtgenote Maria Helena met hun dochter Julie brachten de oorlogsjaren door in Alexandrië en kwamen pas in 1947 weer met verlof naar Nederland. Julie trad dat jaar in het huwelijk met Tyge (Sven Tyge Dons Petersen, 1886-1980), scheepsbouwkundige en van Deense nationaliteit. Zij bracht het grootste deel van haar leven verder door bij Parijs.
Julie had veel talenten en was een begaafd schilderes. Later maakte zij ook vertellingen in naaldkunst, waarvan zij er negen aan de tegenwoordige eigenaren van de Ruiterstraat schonk.
Na decennia in het buitenland keerden Theo en echtgenote Maria Helena in 1951, vergezeld van hun dochter Isabelle en hun schoonzoon Hans Woltjer, nog één keer terug naar ‘Bommel’ (Zaltbommel) en brachten een bezoek aan hun nichten Elisabeth Philips-Lenshoek en Madelon van Dam van Brakel-Vermeulen.
De Gemengde Rechtbanken waren formeel in 1949 beëindigd. Vanwege de onlusten en onrustige tijden in Egypte werden buitenlanders gedwongen het land te verlaten. Theo en echtgenote Maria Helena vertrokken in 1951 naar Nice, Frankrijk. Theo overleed in dat najaar en werd begraven op het British Civil Cemetery (Caucade) te Nice.
Theo Heijligers ontving meerdere hoge buitenlandse onderscheidingen en werd benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Zijn vrouw Maria Helena keerde in 1953 definitief terug naar Nederland en woonde tot haar overlijden in 1966 in Den Haag.
Maria Helena (Zus/Heleen), dochter van Johan Adam Pool Jr. en Isabella Maria Heijligers, woonde meerdere malen in de Ruiterstraat te Zaltbommel. Zij genoot op jonge leeftijd piano- en zanglessen en was zeer muzikaal.
Zij verliet in 1907 Zaltbommel en trouwde in 1910 met haar neef Adriaan Theodoor Louis Allard (Theo) Heijligers (1882-1951), zoon van Julius Cornelis Theodorus Heijligers (1850-1920) en Clara Johanna Jacoba Esser (1851-1900).
Sven is geboren in Copenhagen, zoon van Johannes Albert Petersen, manager van een piano-fabriek.
Julius Cornelis Theodorus Gerhardes Johannes is op 05 februari 1921 gearriveerd vanuit Soerabaja (N.I.) en als inwonende ingeschreven op adres Riouwstraat 56 te 's-Gravenhage. Op 10-09-1921 verhuist Julius naar de Emmastraat 106 aldaar.
Begin 1983 was Judy te zien in de film Een zaak van leven of dood, naast onder andere Derek de Lint, Peter Faber en Gerard Cox. Na gastrollen in Oesters van Nam Kee en Meiden van De Wit speelde ze tussen 2006 en 2007 de rol van modeontwerpster Ineke Groeneveld in de telenovela Lotte.
Sinds 2008 is ze elke werkdag te zien als Madge Jansen in de bekroonde jeugdserie SpangaS. Tussendoor speelde ze gastrollen in Gooische Vrouwen, Vuurzee II en Grijpstra & De Gier. In 2010 speelde ze een gastrol in GTST. Ze speelde Annemiek van Oostrom.
Doorman speelde van februari t/m juli 2012 de rol van Flo Manero in Saturday Night Fever de musical van Joop van den Ende Theaterproducties
In de overlijdensakte staat vermeld: 'Nalatende zijn vrouw en drie kinderen en ook vaste goederen'.
Ongeveer 5 jaar na het overlijden van echtgenoot Johannes Venekamp, is Antje vanuit Amsterdam teruggekeerd naar Andijk en is (als huishoudster) ingetrokken bij de vrijgezelle broers Cornelis en Philip Zwier (Kleingouw 154). Philip Zwier overleed op 14 maart 2005. In 2006 verkochten Antje en Cornelis het huis op Kleingouw en verhuisden naar een aanleunwoning het bejaardencentrum "Sorghvliet" in Andijk. Antje is aldaar overleden en gecremeerd in Hoorn. Waarschijnlijk is de urn bijgezet in het graf van Philip en Cornelis Zwier op de Westerbegraafplaats te Andijk.
Anthonius (alias: Antonius) Josephus Alphonsus is buiten echt geboren en door Antonius Adrianus Josephus bij huwelijk op 15-02-1877 erkend.
Maria is buiten echt geboren.
In 1854 nam Josephus Gerardus het Grand Hotel des Pays Bas gelegen op het Janskerkhof 10 te Utrecht over van zijn zwager Hendrik Croes. Ook in Bennebroek en Alkmaar had hij, en/of diverse van zijn kinderen en aangetrouwden, binding met de hotellerie.
J.G. Schrederhof
In 1854 deed H. Croes Grand Hotel des Pays Bas over aan zijn zwager Josephus Gerardus Schrederhof (Algemeen Handelsblad, 27-09-1854, p. 4, Delpher; Utrechtsche provinciale en stads-courant, 25-09-1854, p. 4, Delpher).
Josephus Gerardus Schrederhof was in 1832 getrouwd met Theodora Croes (BS Utrecht 1832 H, aktenr. 142). In 1834 was Schrederhof hertrouwd met Johanna Casteleijn (Reg.5 fol. 129). In 1841 was Schrederhof, weduwnaar van Johanna Casteleijn, hertrouwd met Anna Maria Petronella Hoelen (Reg.1 fol. 29v).
In 1863 vond een diefstal uit het hotel plaats. In een bericht in het Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad van 30 juni 1863 (Delpher) wordt hotel Pays Bas Utrecht aangeduid met de oude naam De Nederlanden:
“Op 20 Junij jl. is uit het logement Hotel der Nederlanden, ten nadeele van den logementhouder J. G. Schrederhof, te Utrecht, ontvreemd een zilveren lepel en dito vork, naar vermoed wordt met groote keur en welligt gemerkt H. C. of G. C , een zilveren cylinder horologie, porceleinen plaat, mat zwarte wijzers; aan het horologie was bevestigd een gouden vestketting met dito cachet en sleuteltje met rooden steen, een zilveren cylinder horologie, met porceleinen plaat en zwarte wijzers, waaraan het glas ontbreekt. De officier van justitie te Utrecht verzoekt opsporing, aanhouding en berigt.”
In 1867 werd prins Alexander van Oranje-Nassau (1851-1884) als gast ontvangen (Utrechtsch provinciaal en stedel?k dagblad, 20-08-1867, Delpher).
Volgens het bevolkingsregister verhuisde Josephus Gerardus Schrederhof met zijn gezin in mei 1876.
Fredrik Joseph Fels (Freek) en Johanna Maria van Veen (Jo) leefden in de 20ste eeuw en ook voor ons (de huidige generatie) was de 20ste eeuw dus 'De eeuw van mijn vader' (naar een boek van Geert Mak). Zij hebben veel meegemaakt, twee wereldoorlogen en een wereldwijde crisis met veel werkeloosheid, maar ook veel technische vernieuwingen. Van olielampjes, de eerste auto's en de eerste radio tot kleurentv, cd's en computers met internet. Freek kon veel vertellen over zijn jeugd op Kattenburg (Amsterdam), over de lantaarnopsteker (gas) en bijvoorbeeld de water- en vuurbaas. Rond 1915 werden in de woningen in Kattenburg elektriciteit aangelegd, d.w.z. er kwam één lamp per woning. Freek wist nog hoe verbaasd hij toen was geweest (hij was een jaar of 8) dat er 'zomaar' een lamp ging branden door ergens anders aan een schakelaar te draaien.
Mies is geboren als tweeling met zuster Maria.
Simon is buiten echt geboren.
Het dorp, feitelijk een niet-aaneengesloten verzameling buurtschappen (waaronder De Hoef, Vijcie, Buurtje en soms ook Kerkeinde) is genoemd naar het gelijknamige stroompje, dat vermoedelijk een noordelijke tak van de Alm is geweest. Hoewel kleiner dan de naburige kernen, is het steeds van belang geweest. Zo bezat het in de tijd vóór de Reformatie een parochiekerk die aan de Heilige Martinus was gewijd. Ook bevond zich in De Werken waarschijnlijk een uithof van de Abdij van Berne. Vermoed wordt dat de monniken van deze abdij een rol speelden bij het ontstaan van De Werken en Werkendam. Omstreeks 1461 werd de Sleeuwijkse en Werkense Dijk aangelegd, waarmee de benedenloop van het riviertje verdween.
Met dank aan Hans Walraven:
George Simon Dirk is buiten echt geboren en 13 jaar later door vader Pieter Simon op 06 januari 1890 erkend. De geboorte-akte werd twee maanden daarna (15 maart 1890) ingeschreven in de gemeente Nieuw Lekkerland (Zh).
George heeft dus de eerste drie jaar van zijn leven in Afrika doorgebracht. Als zijn vader in 1880 uit Elmina vertrekt neemt hij George mee – diens moeder blijft achter aan de Goudkust waar ze in 1896 overlijdt. Pieter brengt zijn zoon onder bij zijn twee jaar oudere broer Simon in Breskens. In datzelfde huis woont ook zijn moeder in na het overlijden van haar man. Daar woont George in elk geval tot 1891 wanneer Simon dat huis verkoopt. Zoals eerder gemeld gaan we er vanuit dat hij vanaf 1893 – korte tijd – in Duitsland heeft gewoond.
Met dank aan Hans Walraven:
Pieter Simon Hamel wordt geboren op 10 november 1845 in de Zeeuwse havenplaats Breskens. Hij is het vierde kind van Simon Hamel (geboren in 1810 in Waspik, Brabant), schipper van beroep, en Catharina Calandt (geboren in 1809 in Retranchement, Zeeland). Na hem worden nog twee kinderen uit dit huwelijk geboren. Hij volgt de kweekschool en is tussen 1864 en 1869 werkzaam als hulponderwijzer, eerst in Dordrecht aan de Stadsburgerschool, later in Groede, Zeeland.
Begin 1869 solliciteert Pieter Hamel met succes op een baan als hulponderwijzer in Elmina (Goudkust). Op 13 juli 1869, 23 jaar oud, komt hij in Elmina aan. Omdat hij ambtenaar is en een van de weinige blanken daar, krijgt hij al snel een groot aantal andere baantjes voorbehouden aan Europeanen, toegeschoven. Hij wordt directeur van het postkantoor, is assistent-boekhouder en tolk Engels, Frans en Duits, is belast met de kerkdiensten en wordt benoemd tot archivaris, notaris en plaatsvervangend rechter aan het gerechtshof van Elmina.
Lang duurt dit niet. Als de Goudkust in 1872 na onderhandelingen overhandigd wordt aan de Britten en Elmina feitelijk ‘buitenland’ wordt, wordt Pieter Hamel assistent op het Nederlands agentschap. Als het agentschap later dat jaar wordt omgevormd tot een consulaat wordt hij viceconsul onder consul Willem LeJeune. Zijn belangrijkste opdracht vanuit Nederland is het werven van Afrikanen om die te werk te stellen in in Nederlands-Indië en Suriname. Iets wat de andere Europese machten in Afrika toch als een verkapte vorm van slavernij zien. In het kader van deze opdracht onderneemt hij in 1877 ook de in het reisjournaal beschreven reis naar Krindjabo en Assinie in de huidige Ivoorkust.
Pieter Hamels diplomatieke carrière gaat gestaag verder omhoog: hij wordt benoemd tot waarnemend consul (1874), interim consul (1974), consul (1875) en tenslotte consul-generaal (1879). In 1880 heft de Nederlandse regering het consulaat op en wordt Hamel eervol ontslagen. Nog datzelfde jaar wordt Pieter Hamel benoemd tot waarnemend consul in Bangkok (Siam, het huidige Thailand), een jaar later wordt hij daar consul-generaal. Zijn werk valt ook de regering van Siam op: in 1883 wordt hij benoemd tot Commandeur in de Kroonorde van Siam, een uitzonderlijk hoge onderscheiding voor een buitenlander.
Begin 1887 keert Pieter Hamel uit Bangkok naar Nederland terug, met als reden aan hevige koortsaanvallen te lijden. Toch vertrekt hij weer naar Azië. In 1890 zit hij in de Chinese stad Amoy (het huidige Xiamen) als consul-generaal voor Zuid-China en Formosa (het huidige Taiwan). In 1891 komt daar de belangenbehartiging in Hongkong en Macao bij.
In 1893, Pieter Hamel is dan 47 jaar en waarschijnlijk al (of nog steeds) ziek, wordt hij eervol ontslagen uit diplomatieke dienst. Hij gaat terug naar Europa. Onzeker is waar hij dan woont. Vermoedelijk in Duitsland. Op de eerste plaats is bekend dat zijn zoon George enige tijd in dat land heeft gewoond (in 1893 was die pas 16 jaar oud), op de tweede plaats wordt Pieter Simon Hamel later in het Duitse Bendorf am Rhein in een psychiatrische kliniek opgenomen. Daar sterft hij ook op 13 oktober 1900.
Pieter Simon Hamel's privéleven is uiteraard behoorlijk beïnvloed door zijn werk. Hij heeft twee kinderen gekregen. George Simon Dirk (geboren op 14 februari 1877 in Elmina) is de oudste, Maria Elisabeth (geboren op 13 december 1882 in Bangkok) de jongste. George is de vrucht van zijn relatie met Ellen Vickerman, stammend uit wat een bron noemt een ‘welgestelde Elminese familie’. Ellens vader is George Vickerman, een al in 1850 overleden scheepskapitein, haar moeder Efua Yenkye, die zich ook wel in Jannetje (of Janet) van der Spe(c)k noemt. Jannetje vernoemt haar dochter naar haar zus, Ellen van der
Spe(c)k. Aangezien George Vickerman vermoedelijk van Euro-Afrikaanse afkomst is en Jannetje waarschijnlijk helemaal Afrikaans, zijn de wat donkere (‘Indisch’ denkt men in Nederland) trekken van George Hamel goed verklaarbaar.
Pieter Simon Hamel en Ellen Vickerman, die uiterlijk in 1850 geboren moet zijn, hebben waarschijnlijk een, in Nederland niet erkend ‘common law marriage’ huwelijk gesloten, een verbintenis volgens plaatselijk Elminees gebruik. Pas op 6 januari 1890, toen hij al tien jaar uit Elmina weg was, heeft Pieter Hamel aldaar zijn toen 13-jarige zoon erkend; de geboorteakte is twee maanden later ingeschreven bij de burgerlijke stand van Nieuw Lekkerkerk.
George heeft dus de eerste drie jaar van zijn leven in Afrika doorgebracht. Als zijn vader in 1880 uit Elmina vertrekt neemt hij George mee – diens moeder blijft achter aan de Goudkust waar ze in 1896 overlijdt. Pieter brengt zijn zoon onder bij zijn twee jaar oudere broer Simon in Breskens. In datzelfde huis woont ook zijn moeder in na het overlijden van haar man. Daar woont George in elk geval tot 1891 wanneer Simon dat huis verkoopt. Zoals eerder gemeld gaan we er vanuit dat hij vanaf 1893 – korte tijd – in Duitsland heeft gewoond. Op 14 augustus 1881 trouwt Pieter Hamel in Singapore, formeel voor de eerste keer, met Maria Margaretha den Bouwmeester (geboren in 1856) uit Middelburg.
Ze is een van de twaalf kinderen van Jacobus Johannes den Bouwmeester (1825-1876), koopman en reder van beroep, en Maria Elisabeth Lels (±1829-1891). In 1882 krijgen Pieter Hamel en Maria den Bouwmeester een dochter, Maria Elisabeth, die ze Rie noemen. Hamels echtgenote overlijdt al twee jaar later, in 1884, in Bangkok, slechts 28 jaar oud. Zoon George treedt in de voetsporen van zijn vader. Hij is consul achtereenvolgens in Calcutta, Kobe (Japan) en Hongkong.
Frederik Joseph is geboren als tweeling met broer Johannes Willem.
Frederik Coenraad Klaas werd geboren in het Binnengasthuis nr. 34 - Buurt B en woonde o.a. in de Ridderstraat 267 te Amsterdam.
Frederik Coenraad Klaas verhuisde op 22-03-1904 naar Norg, op 31-04-1906 naar broer Christiaan Lambert Schrik in Amsterdam, op 29-11-1906 wederom naar Norg (Veenhuizen II), op 22-05-1916 wederom naar broer Christiaan Lambert Schrik en tenslotte op 22-05-1916 naar het psychiatrisch ziekenhuis " Duin en Bosch " in Castricum.
In de trouwakte van dochter Maria (08-12-1920) staat vermeld: " Tevens overlegd een geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat de vader der bruid niet in staat is zijn wil ten opzichte van dit huwelijk te verklaren ".
In de trouwakte van zoon Gerrit (24-08-1921) staat vermeld: " (...) de vader des bruidegoms blijkens een hierbij overlegde akte in deze echt heeft toegestemd ".
Mogelijk was Frederik Coenraad Klaas, tot zijn overlijden, opgenomen in het Krankzinnigen Gesticht te Woensel (Eindhoven-Nb).
Francijntje Clasina Frederika werd geboren in de Conradstraat 122 (geen foto) te Amsterdam en aangegeven door vader Frederik Coenraad Klaas zelf !
Op 11-04-1914 is Christina Catharina opgenomen in het Psychiatrisch Provinciaal Ziekenhuis 'Duin en Bosch' te Bakkum (gem. Casticum-Nh).
Op 14-08-1903 heeft Adriana Johanna zich (waarschijnlijk eerst als inwonende) gevestigd in Amsterdam. Bijna anderhalve maand later op 26-09-1903, 9 dagen na haar huwelijk met Anton Wunderink, is ze binnen Amsterdam verhuisd, waarschijnlijk naar een zelfstandige woning. Op respectievelijk 03-02-1910 en 23-02-1910 betrekken Anton en Adriana Johanna het huis aan de Eikenweg 18 (3e verd.) te Amsterdam.
Het grafmonument in Lelystad is inmiddels verwijderd.
Bij huwelijk erkent Carl August een kind (Carel August * 18-12-1844) ) van echtgenote Jikke de Boer.
Blijkens de persoonskaart van de Burgerlijke Stand is Willem Carel Gerard Julius op 14-04-1921 geemigreerd naar de plaats Pernambuco in Brazilië.
Op de persoonskaart Burgerlijke Stand staat stiefzoon Jacob van Wijnen vermeld, geboren op 10-05-1943 te Amsterdam.
Christiaan Frederik is verdronken in de rivier de Nederrrijn, nabij het Lexkerveer (veerverbinding tussen Wageningen en Randwijk).
Enkele bronnen vermelden als geboorteplaats: Enten (Vorstendom Lippe Detmold-Duitsland). Nader te onderzoek in het Stadsarchief Amsterdam.
Wilhelmina is geboren aan de Keizersgracht - Buurt RR - Nr. 127 te Amsterdam. Volgens de adresboeken van het Stads-archief Amsterdam stond het pand in 1888 op de namen van: W.G. Kleman en van der Linden. In het pand was destijds een ziekenhuis gevestigd. In de aangrenzende panden nrs. 129-131 was eveneens een verpleeginrichting gevestigd.
Het gezin woonde o.a. in de Saenredamstraat Nr. 11 te Amsterdam.
Op 23-11-1893 nl. blijkt moeder Wilhelmina Waldeck, getuige het opsporingsverzoek van de Poltie te Amsterdam, spoorloos te zijn verdwenen, met achterlating van in ieder geval Wilhelmina (en waarschijnlijk broertje Johann Theodor) in het logement 'Jan Soest' (later 'het Wapen van Utrecht') aan de Boomstraat 36 te Amsterdam. Wilhelmina is daarop in het Evangelisch Luthers Weeshuis aan de Weteringschans 261 te Amsterdam geplaatst (zie foto).
Wilhelmina was 20 maanden oud toen vader overleed en pas 12 jaar en 8 maanden toen moeder overleed.
.
Cornelis Christiaan doet op zondag 20-12-1942 om 13.55 uur aangifte bij de Politie van een inbraak in zijn woning gelegen aan de Slingerbeekstraat 11 1e etage. Zie aangifte.
Volgens (kleinzoon) Willem ter Veld (* 07-07-1922 - 28-10-2016) heeft Christian Friedrich tijdens werkzaamheden per ongeluk één van zijn handen afgezaagd.
Een enkele bron vermeldt abusievelijk de geboortedatum: 02-08-1852. Die datum betreft echter een naamgenoot uit het huwelijk van Carl August Hund en Jikke de Boer. Zie: Bevolkingsregister 1851-1853 (BRA05603000072 (Lauriergracht-FF-231-Lauriergracht nr. 10 te Amsterdam).
Als overlijdensdatum wordt ook genoemd: 29-05-1890 maar volgens het patientenregister van het Buitengasthuis te Amsterdam (zie afbeelding) is Christiaan Frederik op 05 november 1890 in het gasthuis opgenomen, 24 dagen verpleegd en aldaar op 29 november 1890 overleden.
Het Buitengasthuis (1886)
Het oorspronkelijke pesthuis brandde in 1732 af en werd vervangen door een nieuw gebouw. De pestepidemieën waren eind 17e eeuw uitgewoed, maar het Buitengasthuis bleef bestaan als ziekenhuis voor de allerarmsten van de stad. Hier werden ongeneeslijk zieken, geestelijk zieken en lijders aan besmettelijke ziekten naartoe gestuurd.
Met de verpleging en medische behandeling was het zeer slecht gesteld. De Oostenrijkse arts Joseph Speilt, die het Binnen- en Buitengasthuis in 1852 bezocht, schreef in zijn verslag aan het Koninklijke en Keizerlijke Artsengezelschap in Wenen: "Hoe moeten we deze twee verpleeginrichtingen beschrijven, die op geen enkele wijze die naam verdienen? Als wij bijzonderheden opsommen, blijkt als vanzelf dat ze het tegendeel zijn van wat ziekenhuizen behoren te zijn. (...) Op iedere buitenstaander maakt deze plek een hoogst onaangename indruk. Op zeshonderd zieken zijn er slechts twee artsen." Het verplegend personeel noemde hij een afschrikwekkend voorbeeld van ruwheid, traagheid en smerigheid.
Het verplegend personeel stond er bekend om dat ze de medicijnen bij opbod verkochten aan de patiënten, en dure medicijnen zoals morfine achteroverdrukten.Het personeel at het voedsel voor de patiënten zelf op, en er was sprake van drankmisbruik en mishandeling.
.
Na het overlijden van zijn 1e echtgenote (Liefdina Catharina Geertruida Cleveringa) is Carel William hertrouwd met de weduwe (Toni Ebelina Cleveringa) van zijn broer Willem Carel Gerard Julius.
Dochters Margaretha Wilhelmina en Anna Geertruida zijn beiden geboren in 1920 maar verschillen slechts 4 maanden en kunnen derhalve onmogelijk, zoals wel uit hun huwelijks-akten blijkt, dezelfde ouders hebben. Nader onderzoek Stadsarchief Amsterdam.
Wilhelmina is geboren in de Runstraat - Buurt HH - Nr. 422 te Amsterdam. Later woonde zij zelfstandig o.a. in de Eerste Jan Steenstraat nr. 16 te Amsterdam.
Op 23-11-1893 nl. blijkt Wilhelmina, zie opsporingsverzoek van de Poltie te Amsterdam, spoorloos te zijn verdwenen, twee van haar kinderen (in ieder geval Wilhelmina (en waarschijnlijk broertje Johann Theodor) achterlatend in het logement 'Jan Soest' (later 'het Wapen van Utrecht') aan de Boomstraat 36 te Amsterdam, waarop in ieder geval dochter Wilhelmina in het Evangelisch Luthers Weeshuis aan de Weteringschans 261 (zie foto) te Amsterdam is geplaatst.
Wilhelmina is uiteindelijk overleden in het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam.
.
De Jordaan - Amsterdam, zaterdagochtend 30 juni 1917
Het geduld is op.
Op de Lijnbaansgracht was een vrouw opgepakt voor diefstal van aardappelen, maar buurtbewoners brachten haar zes, vermoedelijk hongerige, kinderen naar het bureau, waarop de vrouw werd vrijgelaten.
's Ochtends vroeg meldde zich opnieuw een delegatie vrouwen bij het stadhuis, om te spreken over de hoeveelheid van nog geen kwart kilo slechte aardappelen die zij had ontvangen. Mevrouw Huijben-Van Stek beschreef hoe haar moeder, mevrouw Ida Petronella Van Stek - Punt, de burgemeester te woord stond. Zegt de burgemeester: "Als je ze kookt, zijn ze wel goed".
Zegt me moeder: "Rauw heb ik ze nog nooit gegeten", en ze knijpt zo een aardappel op dat bureau uit.
Een deel van de vrouwen gaat onder leiding van mevrouw N. Kist, secretaresse van de radicale Socialistische Vrouwenclub, naar de Rietlanden. De burgemeester zou telefonisch hebben geïnformeerd naar de beschikbaarheid van aardappelen, maar dit duurt de vrouwen te lang. Ze weten waar ze wagons met aardappelen, die volgens hen bestemd waren voor de uitvoer naar Engeland, konden vinden. Vanaf de Dam trok een optocht door de volksbuurten. De vrouwen riepen tegen ieder die het horen wilde: 'Aan de Rietlanden staan wagons met aardappelen, we gaan ze halen, wij kunnen niet wachten, geen dag geen uur!'. Zóó joelden ze voort, ze zongen met de armen in de lucht.
.
Gerrit werd geboren in de Tweede Wittenburgerdwarsstraat 37 te Amsterdam. Op de geboorte-akte valt te lezen dat op het moment van geboorte zowel het beroep als de verblijfplaats van vader Frederik Coenraad Klaas Schrik onbekend zijn .
Stads-Archief Amsterdam: Indien overleden in Amsterdam dan in ieder geval na 1955. Jan Fredrik (ook: Frederik) was zeer waarschijnlijk gehuwd met NN Schilstra.
Dochter Hilsje werd buiten echt geboren doch bij huwelijk op 24-03-1897 te Amsterdam door (echtgenoot) Eltje Freerk Meijer en Jantina "voor het hunne erkend".
Johan Hendrik werd geboren in de Oude Looiersstraat nr. 5 te Amsterdam. Bij huwelijk erkent Johan Hendrik de buiten echt geboren zoon Johan Govert Hendrik.
Barend en Alida zijn gehuwd 'met de handschoen'.
Bij huwelijk erkent Hermanus Johannes de buiten echt geboren zoon Meint en dochter Johanna Maria.
Meint is buiten echt geboren.
.
.
Bij huwelijk met Jacoba Bakker erkent Frederik een (buiten echt geboren) kind.
Antonius Hermanus monsterde op 01-02-1918 als 18-jarige matroos aan op Hr. Ms. 'Bellona' en op 08-10-1918 op Hr. Ms. 'Zeeland'.
Blijkens de gezinskaart zijn Antonius Hermanus op 09-03-1933 en (vanuit Amsterdam) echtgenote Jacoba en de kinderen op 04-08-1933, geëmigreerd (vanuit de Marine overgeplaatst) naar Soerabaja (N.I.).
De Slag in de Javazee (27 februari 1942) was een mislukte poging van een geallieerd eskader onder commando van de Nederlandse schout-bij-nacht Karel Doorman om in de Javazee een Japanse invasievloot met troepen voor de aanval op Java tegen te houden. De Combined Striking Force, bestond uit 14[1] Nederlandse, Amerikaanse, Britse en Australische marineschepen die in de wateren van Nederlands-Indië opereerden, vooral kruisers en torpedobootjagers.
Het was de laatste grote slag die de Japanners in de wateren rond Nederlands-Oost-Indië voerden met de geallieerden bij hun aanval op de Europese koloniën en waarmee zij hun heerschappij over geheel Oost-Azië bezegelden. De slag maakte bovendien een daadwerkelijk einde aan de zelfstandig opererende oppervlaktevloot van de Koninklijke Marine voor de duur van de oorlog. Nederland verloor bij deze slag de kruisers Hr. Ms. 'De Ruyter' en Hr. Ms. 'Java' en de torpedobootjager Hr. Ms. 'Kortenaer' en ruim 900 opvarenden, onder wie schout-bij-nacht Karel Doorman. De totale slag kostte 2300 marinemannen het leven.
.
Bij huwelijk erkent Pieter Christoffel een buiten echt geboren kind van Maria Geertruida.
Op 29-01-1951, 19-11-1968, 27-12-1973 en op 22-06-1978 is Josephus Petrus met het gezin naar Australië geëmigreerd.
Bij huwelijk erkent Joseph Henri een buiten echt geboren kind van Maria Adriana Elisabeth.
Jan Cornelis is op 22-08-1872 getuige bij het huwelijk van zuster Elizabeth Christina met Hendricus Verhagen. Jan Cornelis is overleden in de Kerkstraat nr. 223 te Amsterdam.
Maria Barbara is op 15-07-1955 verhuisd naar Mechelen a/d/ Maas in België.
Familie
Johan (ook Jan) Snellen werd op 12 mei 1642 in de Grote Kerk van Breda gedoopt als zoon van burgemeester Willem Snellen en Catharina Verhoeven. Hij trouwde in 1680 met Margaretha van Muijden (1658-1753), dochter van koopman Bartholomeus van Muijden en Bartha Graswinckel. Snellen woonde met zijn gezin in Rotterdam.
Snellen is een voorvader van onder anderen zoöloog Samuel Constantinus Snellen van Vollenhoven (1816–1880), dichteres Henriette Roland Holst (1869-1952) en Pieter van Vollenhoven (1939). Een andere nazaat, François van Vollenhoven, wethouder van Rotterdam, schonk in 1855 Snellens door Adriaen van der Werff geschilderd portret aan het Museum Boijmans. Het ging verloren bij de museumbrand in 1862.
Loopbaan
Snellen was bevelhebber van het fregat 'Utrecht' tijdens de Derde Engels-Nederlandse Oorlog. Hij nam onder andere deel aan de Slag bij het Schooneveld en de Slag bij Kijkduin. In 1674 werd hij benoemd tot ordinaris kapitein ter zee. In datzelfde jaar voer hij mee als bevelhebber van de 'Delft' op een expeditie langs de Franse kust onder Cornelis Tromp. In 1680 werd hij bevorderd tot kapitein-ter-zee.
Met de 'Delft' begeleidde Snellen in 1688 de vloot die meevoer met Willem III van Oranje, die koning van Engeland zou worden. Het jaar daarop werd hij bevelhebber van het schip 'De Eendracht' en voer hij onder Philips van Almonde naar de Middellandse Zee. 'De Eendracht' verging tijdens zwaar stormweer bij Plymouth. Hij onderscheidde zich in juli 1690 bij de Slag bij Beachy Head (Béveziers), waar vlootvoogd Jan van Brakel sneuvelde. Snellen wist met zijn schip 'Maas' als een van de weinige Nederlandse schepen aan de Fransen te ontkomen. Op 7 augustus 1690 werd Snellen door Willem III benoemd tot schout-bij-nacht van de Admiraliteit van de Maas. In datzelfde jaar kreeg hij het bevel over de 'Gelderland', ook wel Hertog van Gelre.
Snellens werd op 21 april 1691 aangesteld als bevelhebber op de 'Zeven Provinciën', eens het vlaggenschip van Michiel de Ruyter. Het werd zijn laatste schip; Snellen overleed enige maanden later aan boord in zijn slaap, toen het schip voor de haven van Torbay (Devonshire, Engeland) lag. Door twaalf kapiteins gedragen werden zijn hart en ingewanden naar de parochiekerk van het nabijgelegen Paignton gebracht en aldaar begraven. Zijn gebalsemd lijk werd naar Rotterdam vervoerd en is daar in de Franse kerk begraven.
.
Gerrit Jans(z) is door de Antwerpse 'Raad van Beroerte' verbannen en zij goederen zijn daarbij verbeurd verklaard.
De achternaam wordt voor het eerst als "HETTERSCHIJ" geschreven bij de geboorte van Jacobus Johannes Hetterschij (* ca. 1717), zoon van Everhard Johannes Hetterscheidt (* 1690) gehuwd met een nog onbekende echtgenote.
.
De familienaam Hetterschij (Hetterschede-Hetterschijt-Hetterscheid-Hetterscheidt, enz.) is ontleend aan de plaats Hetterscheidt (D).
Hetterscheidt (ten zuiden van de rivier de Ruhr en de plaats Tüschen) is een stadsdeel van de stad Heiligenhaus in Noord-Rijnland-Westfalen in Duitsland en ligt aan de Uerdinger Linie, in het gebied waar van oorsprong Limburgs werd gesproken.
.
Schrijver van het boek: 'Inzicht in de vierde dimensie' (1954)
.
.
Met dank aan NOC/NSF:
Johannes Jacobus Posthumus is geboren in Gouda. Deze sporter nam 1 keer deel aan de Olympische Spelen en kwam daarin uit op 2 verschillende onderdelen bij gymnastiek. Johannes Jacobus Posthumus won geen medailles.
Naam Johannes Jacobus Posthumus
Geboortedatum 24 september 1887
Geboorteplaats Gouda
Aantal verschillende Spelen 1
Aantal onderdelen 2
Aantal medailles 0
1908, Winterspelen IV te London, Verenigd Koninkrijk
Sport gymnastiek
Onderdeel personele wedstrijd
Prestatie 66e plaats met 115.5 punten
1908, Winterspelen IV te London, Verenigd Koninkrijk
Sport gymnastiek
Onderdeel equipe Zweeds systeem
Prestatie 7e plaats met 297.0 punten
.
.
Met dank aan: Tineke Hennevelt (Weesp)
Johannes Josephus (Jan) pleegt feitelijke bigamie door in 1779 in Gent (B) te trouwen met Theresia Aalders terwijl hij nog gehuwd is met Maria Helena Ceuppens, van wie hij pas ca. 1781 (Meppel) uit de echt is gescheiden.
.
Op 07-06-1957 zijn Johannes Jacobus Cornelis en tweede echtgenote Louise Bernardine van Spanje geëmigreerd naar Toronto-Canada.
Met dank aan: Sichting Groenegraf - Willem Hendrik Tetenburg, Utrecht 27 mei 1896.
Volgde in 1913 de opleiding tot adelborst bij de Koninklijke Marine, waarna een lange loopbaan als Marineofficier volgde. Gestationeerd op diverse posten in Indië.
Onder commando van Tetenburg heeft de marine in 1929 een Holland-Indie vlucht uitgevoerd met een groep van drie in Nederland gebouwde vliegboten van het type Dornier Wal. Met dank aan Dhr. M. van der Mey voor de aanvullende informatie. Deze vermelding vindt plaats op verzoek van het Dornier Wal Documentation Center.
Voor meer info zie http://www.dornier-wal.com
In 1938 terugkeer naar Nederland. In mei 1940 Commandant van Vliegveld de Kooy. Tot juli 1940 in dienst, daarna gedemobiliseerd. Willem Hendrik vestigde zich vanuit De Bilt in oktober 1940 in Baarn op Bilderdijklaan 42.
Willem Hendrik sloot zich aan bij de Ordedienst waar hij samenwerkte met Jurriaans en Nico Dragt. In mei ’42 alsnog krijgsgevangen gemaakt en weggevoerd naar Duitsland doch keerde met een ziekentransport terug naar Nederland.
In oktober ’44 benoemd tot Chefstaf van de BS. Na de bevrijding weer in dienst van de Koninklijke Marine.
In oktober ’45 volgde uitzending naar Indië als Commandant van de Marine Luchtvaart Dienst. Commandant van de landingsvloot op Bali. In Indië tot eind 1948, daarna terugkeer naar Nederland.
Februari 1949 bevorderd tot Schout bij Nacht.
Overleden op 8 februari 1958. Zijn laatste rustplaats: Nieuwe Algemene Begraafplaats, Baarn.
.
Op 17-08-1911 is Michiel geëmigreerd naar de Verenigde Staten van Amerika. De gezinsleden volgden op 26-08-1912.
In 1886 emigreert Jacobus met echtgenote en drie kinderen naar de Verenigde Staten van Amerika.
.
Blijkens de persoonskaart Burgerlijke Stand van Helene is echtgenoot Willem Pieter op 16-12-1949 geëmigreerd (vooruit gereisd) naar (Melbourne-Victoria) Australia. Op 18-01-1952 volgt Helene (naar Adleaide-S.A.) maar keert op 08-04-1953 reeds terug naar Nederland en vestigt zich in Rotterdam. Op 04-11-1953 verhuist Helene (alleen) naar Lochem (Gl) en op 24-01-1955 naar Zwitserland.
Blijkens de Persoonskaart Burgerlijke Stand van echtgenote Helene Kempf, is Willem Pieter op 16-12-1949 met ms. 'Volendam' geëmigreerd naar Melbourne-Australia - aankomst 25-01-1950), op 16-10-1950 gevolgd door de drie kinderen (eveneens per ms. 'Volendam' - aankomst 26-11-1950).
Echtgenote Helene volgt op 18-01-1952 maar keert reeds op 08-04-1953 terug naar Nederland. Uiteindelijk verhuist Helene op 24-01-1955 naar Zwitserland.
Op 16-04-1886 emigreert Cornelis Abraham naar de Verenigde Staten van Amerika met eindbestemming Milwaukee (Wisconsin).
In de huwelijksakte staat vermeld dat Andries 47 jaar oud is (dus geboren ca. 1775) maar in de overlijdensakte staat vermeld dat hij bij overlijden 71 jaar oud is (dus geboren ca. 1785).
Zie taxatie-rapport dd. 03-11-1866 van het woonhuis van Kornelis gelegen aan de Noordzijde der Weststraat te Aardenburg.
Met dank aan: Jaap Moggré
Matje Maria is op 22-02-1908 opgenomen in een krankzinnigengesticht. Ze is daar vermoedelijk tot haar dood toe verpleegd.
Vanaf 07-12-1910 staat Leuntje Maas ingeschreven als ‘dienstbode’ op het adres van Pieter Abraham. Hij kon niet met haar trouwen zolang zijn eerste vrouw nog in leven was.
De kinderen van Leuntje Maas hebben dan ook pas later de naam Moggré gekregen. Op 02-04-1914 vertrekt het gezin naar Domburg.
Matje Maria Trapman (eerste echtgenote van vader Pieter Abraham) is op 22-02-1908 opgenomen in een krankzinnigengesticht. Ze is daar vermoedelijk tot haar dood toe verpleegd.
Vanaf 07-12-1910 staat Leuntje Maas ingeschreven als ‘dienstbode’ op het adres van vader Pieter Abraham. Hij kon niet met haar trouwen zolang zijn eerste vrouw nog in leven was.
De kinderen van Leuntje Maas (Magdalena Pieternella Maas en Abraham Pieter Maas) hebben dan ook pas later de naam Moggré gekregen. Op 02-04-1914 vertrekt het gezin naar Domburg.
Matje Maria Trapman (eerste echtgenote van vader Pieter Abraham) is op 22-02-1908 opgenomen in een krankzinnigengesticht. Ze is daar vermoedelijk tot haar dood toe verpleegd.
Vanaf 07-12-1910 staat Leuntje Maas ingeschreven als ‘dienstbode’ op het adres van vader Pieter Abraham. Hij kon niet met haar trouwen zolang zijn eerste vrouw nog in leven was.
De kinderen van Leuntje Maas (Magdalena Pieternella Maas en Abraham Pieter Maas) hebben dan ook pas later de naam Moggré gekregen. Op 02-04-1914 vertrekt het gezin naar Domburg.
Maria Adriana vertrekt op 14-02-1913 naar Cadzand. Ze wordt opgevoed door haar grootouders omdat haar moeder ziek geworden is. Ze trouwt in Cadzand op 20-07-1923 met Jannis A. Sanders, 23 jaar, geboren te Cadzand op 23-10-1899, zoon van Izaak Sanders en Elizabeth de Hullu.
Volgens het bevolkingsregister van Cadzand zou ze op 04-07-1924 zijn vertrokken naar Bilthoven. Vanaf 18-10-1924 woont ze met haar man in Amsterdam. Uit dit huwelijk is op 08-06-1927 te Amsterdam geboren Bonna Elisabeth Suzanna. Jannis Sanders is overleden op 24-11-1950 te Amsterdam.
Maria Adriana woonde later jarenlang te Wormerveer.
In de overlijdens-akte van zoon Jacob Jacobs (17-07-1867) staat naam van Antje geschreven als: Antje Lammerts i.p.v. Antje Jakobs(dr) !
In 1897 neemt Jacobus Anthonius Gerardus Josephus van Waardenburg 'De Witte Leeuw' en de drankvergunning over, maar op 25 oktober van dat zelfde jaar staat Johanna Pieternella Goetgeluk aan het roer. Erg goed stond het logement annex koffiehuis niet bekend. Het logement verwierf enige bekendheid na een brandje in 1901 en het had geen beste reputatie i.v.m. vechtpartijen en prostitutie. Er wordt ook regelmatig diefstal uit de kamers gemeld.
Van Johanna Pieternella was bekend dat zij gescheiden leefde van haar echtgenoot Johannes Desein, die als kermisreiziger een zwervend leven leidde.
In 1898 tenslotte wordt M.A. Steinmetz, die net 'De Congo' heeft verkocht, eigenaar en dan heet de zaak café 'De Stad Goes'.
Op donderdagmiddag 10 augustus 1899 is Johanna Pieternella tussen Abeele en Middelburg, uitwijkend voor een auto, aangereden door een tram en ernstig gewond geraakt. 's-Avonds om 19.00 is ze aan de gevolgen daarvan overleden.
.
08.04.1751 | R 1737 | f 304v
In 1885 zat Anthonie in het Huis van Bewaring te Middelburg.
Harmannus is waarschijnlijk op zee om het leven gekomen.
Bij huwelijk van Noach Jozeph met Toona van Delden werd de buiten echt geboren dochter Johanna gewettigd, waarmee het de achternaam de Groot verkreeg.
Mozes en Hinderina Augusta woonden aan de Meeuwerderweg 164 te Groningen. Hinderina Augusta werd op 17 maart 1943 op transport gesteld naar het Concentratiekamp Sobibor in Polen en werd op 20 maart (direct na aankomst) om het leven gebracht.
.
Blijkens de persoonskaart van de Burgerlijke Stand (Amsterdam) staat Wybren Hendrik op 10-09-1990 geregistreerd als woonachtig in de Altvioolstraat 26 te Almere (Fl).
Het gezin Bonnem Simmeren en Saartje Velleman ging in 1914 van Groningen naar Amsterdam. Laatst bekende adres van het gezin Bonnem Simmeren was Tilanusstraat 84 huis, Amsterdam.
Laatst bekende adres van het gezin Herman Stokvis was Menadostraat 15 III, Amsterdam.
Jacob werd op 5 november 1849 in Staphorst geboren, Vogeltje op 2 maart 1852 in Groningen. Het echtpaar ging in Staphorst wonen, waar ook hun negen kinderen werden geboren. Vrouwtje (geboren in 1886), Saartje (1888) en Abraham (1890) woonden ten tijde van de Tweede Wereldoorlog niet in Meppel. Vogeltje overleed reeds in 1914. Wel in Meppel woonden in het begin van de jaren veertig: Joël, Bertha, Hendrina, Philippus en Levie.
Sara werd, blijkens haar persoonskaart van de Burgerlijke Stand, op 15 december 1943 afgevoerd (althans administratief) naar Kamp Westerbork (Dr).
Bij huwelijk van Machiel en Henderina Simmeren werden twee kinderen (Hartog en Aaltje) gewettigd.
Henderine en Machiel kregen 11 (elf) kinderen.
Mogelijk is Salomon om het leven gekomen in het ' Zwangsarbeitslager für Juden ' van waaruit veel dwangarbeiders te werk werden gesteld bij de ' Firma Otto Schaltenbrand Breslau und Reichsbahn '.
Blechhammer (Blachownia), waar de Oberschlesische Hydrierwerke uit steenkool benzine vervaardigde, was het grootste dwangarbeiderskamp van de "Organisation Schmelt". "Organisation Schmelt" was een groot industrieel complex in de voormalige provincie (Landkreis) Kozle (Ned. Cosel) in Opper-Silezië, bestaande uit tientallen verschillende kampen met tot 50.000 (voornamelijk Joodse) dwangarbeiders. Kamp Blechhammer is in 1940 opgericht.
In april 1944 werd Organisation Schmelt ontmanteld. Daarna fungeerde Blechhammer als subkamp van Auschwitz. In Blechhammer, gelegen in het dorp Slawiecice, werd gebouwd aan een nieuwe chemische fabriek. De gevangenen van het kamp waren tussen april 1944 en januari 1945 bezig met het bouwen van de fabriek. Hierna werd het kamp ontruimd. Het kamp telde 3985 mannelijke gevangen (17 januari 1945) en ongeveer 180 vrouwelijke gevangenen (30 december 1944).
.
Het laatst bekende woonadres van het gezin Leendert Eliazar Kat was: Hoefkade 825 - 's-Gravenhage.
Mozes werd buiten echt geboren en op 08-12-1867 bij huwelijk van moeder Henderina met David Mozes Simmeren, gewettigd waarmee hij de achternaam 'Simmeren' verkreeg.
Bij huwelijk van David met Grietje Meiring wettigt David een buiten echt geboren kind van Grietje.
Met grote dank aan verzetsstrijder JAN HOF. Na gedegen onderzoek en puttend uit eigen ervaring schreef hij het volgende:
Gezin Meijer Smit (Amsterdam, 3-12-1898) en Henderina Smit-Simmeren (Groningen, 7-6-1901 – Sobibor, 7-5-1943), met negen kinderen.
Meijer en Henderina trouwden op 17 maart 1921. In de navolgende jaren kregen ze negen kinderen, vijf dochters en vier zoons: Willem (Groningen, 17-12-1921 – Midden-Europa, 31-3-1944), Rebecca (Groningen, 4-8-1923 – Sobibor, 16-7-1943), Debora (‘Bob’) (Amsterdam, 9-10-1925 – Sobibor, 28-5-1943), Levie (‘Louis’) (Zaandam, 28-8-1927 – Sobibor, 2-4-1943), Elsje (‘Elsie’) (Zaandam, 26-4-1929 – Sobibor, 7-5-1943), Alexander (‘Alex’) (Zaandam, 13-2-1931 – Sobibor, 7-5-1943), Marie Sonja Krupskaja (‘Sonja’) (Zaandam, 23-5-1932 – Sobibor, 7-5-1943), Betty (Zaandam, 25-6-1933 – Sobibor, 7-5-1943) en Salomon (‘Sally’) (Zaandam, 17-2-1939 – Sobibor, 7-5-1943).
Gezin
Het jonge Groningse gezin verhuisde rond 1924 met de eerste twee kinderen naar Amsterdam. Daar werd de derde geboren: Debora. In maart 1926 vestigde men zich aan de Zaan. In Zaandam werden in zes jaar tijd vijf kinderen geboren; drie dochters, twee zonen. De naam van het zesde kind toont de communistische gezindheid van de vader: Marie werd met haar derde naam naar Lenins weduwe Krupskaja genoemd. In 1939 kwam het laatste kind ter wereld, Salomon. Debora zat eind jaren ’30 met Hani Kzernitzki* en Regina Lewkowicz* op de kinderclub van de synagoge. Levie speelde in 1940 in een jeugdelftal van ZFC. “Een aardige, gevatte knul”, volgens de journalist Wim Swart: “Die meestal, niet boosaardig, ‘joodje Smit’ of ook wel ‘Louis’ werd genoemd.”
Elsie
Verzetsman Jan Hof herinnert zich dochter Elsie goed. “Wat was nou eigenlijk een jood? Als kind kende je alleen maar een voddenjood, en dat was iemand die zich door de stad lopend luidkeels aanbeval als koper van ouwe kleren. Dat was dus gewoon een eigennaam, net zoiets als bakker of melkboer.
Elsie Smit, die gelijk met mij in 1935 voor het eerst op de ‘grote’ school kwam, was het dochtertje van een voddenjood die ook een uitdragerswinkel had, niet zo ver van ons huis.” Hof probeerde er zijn moeder voetbalschoenen voor hem te laten kopen. Maar ze vond de aanschafprijs van 55 cent te hoog en Smit wilde zijn prijs niet laten zakken. “Een jodinnetje dus. Ik heb het jarenlang niet geweten, net zo min als dat haar broertjes, die ook op onze school zaten, jodenjongetjes waren. Daar kwam ik pas later achter. (…)
Kort na de overgang naar de vijfde klas verliet ik de school (…) Elsie Smit heb ik nooit meer gezien.” Geruime tijd na de oorlog vroeg Hof zich plotseling af hoe het Elsie Smit was vergaan. “Pittig en opgewekt, een spring-in-het-veldje, bewoog ze zich over het schoolplein, vaak proberend mij over te halen tikkertje met haar te spelen als ik met de jongens in de weer was.”
Evacuatie 17 januari 1942
Op 17 januari 1942 staat Meijer Smit, met elf gezinsleden, op hetzelfde politiebriefje als de twee andere winkeliers op de Hoogendijk, Aron* en Jos Pais*. Er worden geen bijzonderheden vermeld. Ze gaan naar Amsterdam en zullen voor elf mensen onderdak moeten vinden. Huis en inboedel zullen na korte tijd worden geliquideerd. De waarde van de inboedel wordt op 12 gulden geschat.
Meijer
Meijer Smit was ‘koopman in allerlei’, aldus het bevolkingsregister. Men sprak ook over een ‘uitdragerij’, ‘voddenkoopman’ en ‘voddengoed’. Het gezin verhuisde vaak. Het bevolkingsregister vermeldt als woonadres tweemaal het Fransche Pad (aan het eind van de Oostzijde, nu verdwenen), in 1929 de Prinsenstraat, en eind 1933 Hoogendijk 80. Er is ook sprake van andere adressen op de Hoogendijk (52, 94-95). Jan Mars, wiens moeder Floortje de Jong op de Hoogendijk opgroeide, beschreef hen als een ‘typical joodse familie’. Saul Smit vertelde dat Meijer Smit een felle communist was. Hij had met zijn vrouw ‘wel tien kinderen’ gekregen, maar zou haar in de steek hebben gelaten voor een vriendin. Meijer was een neef van Sauls vader Levie. “Meijer Smit stond niet als een goede vader bekend”, aldus een voormalige buur.
Oorlog
Een ‘Nederlanders, koopt niet bij Joden’ biljet werd op 4 augustus 1940 bij de joodse winkels aan de Hoogendijk op de etalage geplakt. Maar vermoedelijk had Meijer Smits uitdragerij geen etalage, waardoor hij ontsnapte aan deze vorm van antisemitisme. Zijn zaak moest in oktober 1940 bij de Wirtschaftsprüfstelle gemeld worden en in maart 1941 aan een niet-joodse bewindvoerder worden overgedragen. Onduidelijk is of dat allemaal gebeurd is. De straathandel in lompen en metalen werd door de nazi’s als typisch joodse bedrijvigheid gezien en was nog in juni 1942 uitdrukkelijk toegestaan. Smits naam komt voor op de bedrijvenlijst van januari 1942, als ‘koopman’.
School
Francina Prins was op School 10, die in de Stationsstraat stond, een klasgenoot van Alex en Sonja Smit. Zij herinnert zich dat beide kinderen op een kwade dag niet meer in de les verschenen. In april 1945 wist meester Ruisink de klas te vertellen dat Alex en Sonja niet meer zouden terugkeren op school. De reden werd overigens niet genoemd.
Gras
R. Duits, die als kind in de Zaandamse Oranjesteeg woonde, sprak tijdens dansavonden in Ons Huis (Gedempte Gracht) regelmatig met twee zonen Smit. De oudste voelde zich op dat moment niet lekker, zei hij tegen haar. Hij vertelde, waarschijnlijk in 1942, dat je niet naar Duitsland hoefde wanneer je last had van hoge bloeddruk en dat je hypertensie kon opwekken door gras te eten. Het was een van de fabels die destijds de ronde deden.
Amsterdam
Vermoedelijk woonde de moeder na de verbanning met de vijf jongste kinderen gescheiden van de vier oudste kinderen en hun vader. Hij zou als enige de Holocaust overleven. De andere gezinsleden zijn naar Westerbork en verder gestuurd, maar niet gelijktijdig.
Willem
Het oudste kind, Willem, werd tussen juli en december 1942 vanuit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Hem overkwam wat ook vier andere Zaandamse mannen tussen 15 en 50 jaar oud meemaakten. De trein stopte bij Cosel, in Opper-Silezië, een selectiekamp voor dwangarbeid in een van de honderden werkkampen die rond de KZ’s lagen. De volwassen mannen werden gedwongen uit te stappen. Willem Smit werd gedwongen om zich dood te werken. Hij bezweek voor 31 maart 1944 in Midden-Europa, als laatste van het gezin, 22 jaar oud.
Henderina en de jongsten
Henderina Smit-Simmeren en de vijf jongste kinderen bleven nog een aantal maanden in Amsterdam. De reis ging vervolgens naar Westerbork. Van daar vertrokken ze op 4 mei 1943 met de goederentrein naar Sobibor. Op 7 mei 1943, drie dagen nadat ze Nederland hadden verlaten, werden Henderina (41), Sally (4), Betty (9), Marie Sonja Krupskaja (10), Alex (12) en Elsje (14) Smit vergast.
Jan Hof
Jan Hof schreef op 10 september 2002 in Sobibor het volgende gedicht:
Ik heb daar even stil gestaan,
daar bij de rails,
gekeken naar de bossen waar zij,
tot as vergaan, haar laatste rustplaats vond.
Daar bij die rails, daar ligt een boek waarin bezoek een
eigen woord mag schrijven.
Ik heb dat voor háár ook gedaan,
voor haar die hier moest blijven.
De letters zijn wat slordig en de regels staan wat scheef,
maar mijn ogen waren tranen toen ik Elsie’s grafschrift schreef.
Ik stond daar op dat triest perron,
waar zij móest arriveren, veroordeeld tot een laatste gang
om nimmer terug te keren.
Ik heb daar op ’t station gestaan,
geen trein vertrok, geen trein kwam aan.
Voor Elsie Smit géén weg terug
maar ik mocht rustig verder gaan.
Daarom na Sobibór de vraag, die tot het eind blijft kleven:
waarom is Elsie doodgegaan en mocht ik blijven leven.
Louis, Debora en Rebecca
De drie oudere kinderen van het gezin Smit werden op andere dagen vermoord. Louis (15), de voetballer, werd vóór zijn moeder, Sally en de vijf zusjes in Sobibor omgebracht, een maand eerder, op 2 april 1943. Zijn zus Debora zat in een later Sobibor-transport. Debora Smit (17) werd op 28 mei 1943 door vergassing om het leven gebracht. Het oudste meisje, Rebecca (19), was de laatste van het gezin die uit Westerbork naar Sobibor werd gedeporteerd. Zij overleed op 16 juli 1943.
Sobibor
De gevangenen waren uitgeput van de afschuwelijke tocht naar het vernietigingsoord. Ze werden na aankomst langs rozenperken en een villa met de cynisch-grappige naam 'Zum lustigen Floh' gevoerd. Vervolgens kwamen ze aan bij de zogenaamde kamers ter bestrijding van besmettelijke ziektes, de 'Seuchenbekämpfungsstelle'. Daar volgde de vergassing. Het gezin Smit zat, zonder de vader en de oudste zoon, in vier van de negentien treinen die tussen 5 maart en 23 juli 1943 vanuit Westerbork naar Sobibor gingen. In totaal 34.322 Nederlandse joden werden hierheen gedeporteerd. Zestien van hen overleefden.
Meijer Smit kwam in 1945 terug naar Zaandam. Rond 1947 verhuisde hij naar Groningen.
Benedictus Simmeren was ambtenaar. Hij was getrouwd met Henderine Noort. Het echtpaar had een ongehuwde dochter, Frida. Benedictus Simmeren was één van de plaatselijke vertegenwoordigers van de Joodse Raad in Amersfoort. Op 23 november 1942 nam Frida Simmeren de leiding op zich van het joodse kleuteronderwijs in Amersfoort.
Benedictus Simmeren, wonende aan de Anton Mauvestraat 16 te Amersfoort, heeft zijn toenmalige buren (familie de Gans) verteld dat hij twee mogelijkheden om onder te duiken had afgewezen. De eerste keer omdat het gezin niet bij elkaar kon blijven, de tweede keer uit angst. De buren hebben in 1943 een karaf van het gezin Simmeren gekocht om hen uit acute geldnood te helpen.
Voor het verhaal over 'De Karaf van Simmeren', zie bijgesloten twee bestanden. Zoon Henk de Gans vertelt over de zoektocht naar mogelijke verwanten van Benedictus Simmeren, aan wie hij de karaf graag wilde teruggeven.
Op 29b woonden 2 gezinnen. Salomon de Haas (Middelharnis, 10-7-1886 – Auschwitz, 10-9-1943) en zijn vrouw Heintje Simmeren (Groningen, 15-5-1913 – Auschwitz, 31-3-1944) en verder woonde er het gezin van Adolphe Isidore van Vriesland (Haarlem, 17-11-1894 – Sobibor, 11-6-1943), zijn vrouw Heintje Zwartverwer (Amsterdam, 28-9-1889 – Sobibor, 11-6-1943) en hun zoon Victor Emanuel (Amsterdam, 5-11-1927 – Sobibor, 11-6-1943). Adolphe was familie van schrijver Victor Emanuel van Vriesland, in 1960 winnaar van de PC Hooftprijs.
.
Volgens de persoonskaart van de Burgerlijke Stand is David op 04-09-1940 verhuisd van Amsterdam naar Groningen.
Het gezin van Mozes is geëmigreerd naar Canada. Mozes op 07-11-1911 en echtgenote en kinderen in mei 1912.
‘Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd.’ Dat zijn woorden van de oude Simeon toen hij in de tempel de kleine Jezus in zijn handen mocht vasthouden. Hij heeft het heil gezien, dus nu kan hij in vrede gaan. Met deze uitspraak willen we de heer Thomas Johannes (Tom) Kerkheide uit de Papelaan 137 gedenken en blijven herinneren.
Afgelopen voorjaar bleek dat hij ongeneeslijk ziek was. Na tussen hoop en vrees te zijn heen en weer geslingerd, samen met Janny en alle familie, was dat een grote schok. Maar vrijwel direct in ons eerste gesprek haalde meneer Kerkheide bovengenoemde uitspraak aan, en tot het einde toe wist hij zich veilig en gedragen door de vredevolle aanwezigheid van God en alle naasten om hem heen.
Afgelopen 31 juli, een paar dagen na zijn 76e verjaardag, is hij overleden, met Janny en zijn kinderen Lia en Gert om hem heen. Op zaterdag 4 augustus j.l. herdachten we hem in een dienst van woord en gebed voorafgaande aan de begrafenis op Carspelhof. We gedenken in hem een gedreven en bewogen man, die zich zowel thuis, in de kerk als op de
voetbalvereniging en andere plaatsen met hart en ziel inzette. Die strijdbaarheid was er tot het allerlaatste moment, en op een mooie manier kon hij dat laten samengaan met een flinke dosis humor, maar ook met de nodige emoties als dat nodig was. We wensen Janny, de kinderen en kleinkinderen met hun verder families, heel veel sterkte toe in de komende tijd, waarin zij de hechte familieband en de aandacht van onze gemeente hard nodig zullen hebben.
Ds. S. Dijkhuizen
Het is mogelijk dat het hier Fredericus Kerkheijde(n) betreft, opvarende van het V.O.C. schip 'Christoffel Columbus' en overleden in Azië op 22-04-1794. Zie onderstaande gegevens V.O.C. dossier.
Voornaam opvarende Fredrik
Achternaam opvarende Kerkheijde
Herkomst opvarende Amsterdam
Datum indiensttreding 1793-01-15
Functie bij indiensttreding Hooploper
Uitleg over functie helper van de matrozen
Uitgevaren met het schip Christoffel Columbus
Datum uit dienst 1794-04-22
Waar uit dienst Azie
Reden uit dienst Overleden
Informatie terugreis bij ING
Schuldbrief Ja
Maandbrief Nee
Scannaam NL-HaNA_1.04.02_6828_0115.jpg
Scan http://hdl.handle.net/10648/5184a60c-3c03-3abc-578a-c67926da3560
Bronverwijzing Nummer toegang: 1.04.02, inventarisnummer: 6828, folionummer: 202
Blijkens het Begraafregister van het Stadsarchief Amsterdam (Indexen) is Catharina overleden in de Dirk van Hasselesteeg in Amsterdam overleden.
Bij huwelijk erkent Johannes Gabriël een buiten echt geboren kind van Anna Maria.
Dochter van Klaas Nicolaas de VRIES Grietje Margaretha Laan, woonde op 09-11-1917 Ritsevoort te Alkmaar. Op 15 april 1911 woonde Dora op de Tolsteegsingel 20, te Utrecht. Zij kocht toen een obligatie van het Witte Kruis, no. 3079, ter waarde van ƒ 100,--. Zij woonde toen bij Anthonia van Leeuwen, haar 'stiefmoeder', die hertrouwd was met Johannes Oostveen.
Later in Amsterdam had Klaas de Vries hotel 'West-Friesland' in de Warmoesstraat, met uitkijk op het Damrak, dat toen nog niet gedempt was. "Ze" gingen toen nog met bootjes naar de Overtoom, die toen nog aan de rand van weilanden lag en water was. Hij woonde 1850 Breed 88, hoek Westerdijk te Hoorn. Bij de volkstelling van 1847 was het huisnummer 88. Toen begin 90-er jaren van de 20e eeuw het pand geheel uitbrandde, was het huisnummer 2. Daarna is het pand geheel verbouwd tot een paar luxueuze appartementen. In 1988, toen Jos 85 werd, was er boven een Javaans Restaurant (adres Westerdijk). Later was hier een Turks restaurant (eerst EFES, van Fatih Dalkiliç; later HAREM = eigenaar met brandschade). Beneden was een pizzeria, waar de brand begon, volgens de krant.
In 1865 verhuist Klaas met het gezin (inclusief stiefzoon Frans Kramps) naar Amsterdam, naar de Warmoesstraat 84; hotel "West-Friesland'. Toen Klaas met Grietje Laan trouwde, was zij weduwe van Dirk Kramps.
Nadat Grietje overleden was, huwde Klaas met Anthonia van Leeuwen. Na de dood van Klaas huwde Anthonia met Johannes Oostveen, weduwnaar van Gerrigje van Leersum. Een vrouw had geen stemrecht (toen nog) en zij mocht geen zaken doen. Zij moest steeds een man hebben, die haar 'in rechte' vertegenwoordigde. Een vermogende weduwe (geld, goederen, zaak), moest dus wel hertrouwen om de boedel voor haar kinderen behoorlijk te kunnen bestieren. Anders zouden zij en haar kinderen overgeleverd zijn aan voogden. Dan toch maar liever een nieuwe 'kostwinner'!
Gehuwd (1) op 24-jarige leeftijd op 25-07-1847 te Enkhuizen (bron: Huwelijksakte Enkhuizen, aktenummer: 1847/26). Bij het huwelijk van Klaas en Grietje wordt de moeder van Klaas genoemd als Theodora Bosch, wonend met echtgenoot, die melkboer is, in Enkhuizen. Grietje was 11 jaar ouder dan Klaas, weduwe van Dirk Kramps, de overgrootvader van "Tante Mimi". Dirk Kramps was in Amsterdam overleden; hij werkte daar als commissionair op de beurs. Vader Andries de Vries was 62 jaar en moeder Th.B. was 53 jaar. Voorts was getuige Klaas de Vries, oom van de bruidegom, 67 jaar, veehouder, en Sjouke, oud 64 jaar, ook een oom van de bruidegom, en Jan Wasses de Vries, oud 33 jaar, landbouwer, zwager van de bruid (gehuwd met zus Maria) en Pieter Laan, landbouwer, 26 jaar, broer van de bruid, allen te Enkhuizen woonachtig.
Gehuwd voor de kerk op 25-07-1847 te Bovencarspel (R.K.) met Grietje Margaretha LAAN, geboren op 22-03-1812 te Enkhuizen, overleden op 11-07-1876 te Amsterdam op 64-jarige leeftijd.
Margaretha was voorzien van het sacrament der zieken. Begraven op 14-07-1876 te Amsterdam (bron: Bidprentje). Op het bidprentje wordt Margaretha genoemd: echtgenote van Nicolaus de Vries.
Gehuwd (2) op 58-jarige leeftijd op 23-08-1881 te Utrecht, weduwnaar van Grietje Laan, met Anthonia van Leeuwen, 51 jaar, weduwe van Jan Andries Wouters, zonder beroep, geboren op 07-02-1830 te Rhijnauwen gem. Bunnik Rhijnauwen was de oude naam van Bunnik. Overleden op 10-09-1912 te Utrecht op 82-jarige leeftijd, dochter van Cornelis van Leeuwen en Anthonia van der HORST. Zij hertrouwt met Johannes Oostveen. Johannes, woonde aan de Tolsteegsingel 20 te Utrecht.
Andries was gerant in Hotel Frigge te Groningen; daar leerde hij het 'vak'. Daar in Groningen heeft André ook een paar foto's laten maken. Een hotelvakschool was er toen nog niet, laat staan de hogere hotelvakschool. De 'oude' Toelast, hoek Koorstraat-Heul en het logement de Vries, hoek Breed-Westerdijk te Hoorn zijn waarschijnlijk door dezelfde aannemer gebouwd.
advertentie leverde geen resultaat op - noopten de firma tot dit besluit. Dit weekend zijn de kijkdagen zaterdag en zondag van 10 tot 16.00 uur die voorafgaan aan de veiling van dertien
december in de veilingzalen aan de Keizersgracht 738 te Amsterdam. De totale voorraad kerkparamenten, kerkutensiliën, talrijke coupons goud- en zilverstoffen enz. van het bekende
Amsterdamse atelier der firma zal dan worden verkocht.
Het klinkt allemaal zo nuchter en onpersoonlijk als men er zelf niet bij betrokken is. Men leest het en enkele ogenblikken later is men het weer vergeten. Wanneer we echter bedenken, dat
deze veiling de laatste stuiptrekkingen zijn van een stervende, unieke tak van kunstnijverheid in Nederland, krijgt men toch ergens een weemoedig gevoel. De handenarbeid, gepaard aan
groot vakmanschap, heeft het moeten afleggen tegen de moderne industrie. De artiest verliest de strijd tegen de zakenman. Want artiesten waren de "De Vries-en".
Kees wilde alles
De grondlegger van het bedrijf, de heer C.H. de Vries, sr. (Kees) in Hoorn geboren op 25 oktober 1850 en later met het ouderlijk gezin verhuisd naar Amsterdam {in 1865, volgens de
persoonskaart van zijn vader, in de Westfriese Archieven, T.P.}, was eigenlijk niet de man, waarvan verondersteld kon worden, dat hij nog eens een wereldvermaard bedrijf zou leiden. Kees wilde in zijn jeugd eigenlijk alles. Dan wilde hij weer schilder worden, dan weer koetsier, rentmeester, metselaar, tolk, architect.... enfin, met zijn verlangens sprong hij van de hak op de tak. Tot op een goede dag, na een schaatstocht van Amsterdam naar Groningen, kwam hij het hotel van zijn vader binnenstormen met de uitroep "Ik wil borduurder worden!". Zijn ouders keken elkaar eens aan - ze kenden Kees al zo'n beetje - schudden het hoofd en zeiden: "Die arme Keesje wil borduurder worden"... Hun oudste zoon had het vak van zijn vader gekozen en in Alkmaar het oenmaals bekende "Hotel Toelast" opgericht. Dat was tenminst een vak. Maar borduurder .. ??? Maar Keesje had zich dit ideaal nu eenmaal in zijn hoofd gezet en wilde dit verwezenlijken.
Vaandelborduurder
Welgemoed toog hij naar de tekenacademie te Antwerpen, leerde later het borduren bij de firma Stolzenberg in Roermond en in 1874 (het eigenlijke jaar der oprichting) zien we dan in
Amsterdam aan het Singel bij de Torensluis een bord prijken met het opschrift: C.H. de Vries, Vaandelborduurder." Hij ontpopte zich als een in Nederland nog niet gekende kunstnaaldwerker. Een jaar na zijn huwelijk met Angelique Grijseels kon de zaak worden uitgebreid door de aankoop van het pand "De Moerbezieboom" op de N.Z. Voorburgwal 316. Intussen was de kunstnaaldwerker in geheel Nederland, vooral bij kloosters, parochiëen, seminaries en bisschoppen bekend geworden. Ook in het buitenland had de naam Kees de Vries een zeer goede klank gekregen. Hij voerde opdrachten uit voor België, voor een pastoor uit Italië, voor de Portugees-Israëlitische kerk, voor het Hof in Den Haag en ga zo maar door. In 1910 bij de honderdjarige herdenking van de teruggave door Napoleon van de St. Jans kathedraal in Den Bosch, werd er ook een prachtig stukje historisch kunstnaaldwerk geleverd.
Geen zakenman
Speciale opdrachten echter, zoals het repareren van antiek borduurwerk, waarbij de antiquarische waarde niet verloren mocht gaan, waren zijn lust en zijn leven. Hierbij aanvaardde hij slechts de hulp van enkele van zijn meest bekwame medewerkers. Hij bezat echt de mentaliteit van een kunstenaar. Hoe kon het ook anders. Het zakendoen zat hem niet in het bloed. Het was maar goed, dat Gods zegen hem niet werd onthouden, zodat zijn vrouw en elf kinderen geen kommervol bestaan behoefden te leiden. Meen echter niet, dat Kees de Vries alleen kerkelijke paramenten verzorgde. Bij de blijde
Enthousiast
De comité-leden waren echter enthousiast over dit prachtige handwerk. Alvorens de wieg aan de koningin werd aangeboden, werd ze nog in een glazen vitrine bij Frederik Muller, aan de
Doelenstraat, tentoongesteld. Later is deze wieg ook nog gebruikt voor prinses Beatrix, waarna ze naar het museum in Utrecht is overgebracht. In de 80-er jaren stond de wieg tentoongesteld in het paleis op de Dam, op de eerste etage, bij de koninklijke geschenken. Toos, de kleindochter van Kees, heeft de catalogus van deze tentoonstelling, met een beschrijving van de wieg, in haar bezit. In januari 1996 was deze wieg op het laatste journaal, omdat zij deel uitmaakt van de reizende tentoonstelling "uit het bezit van het koninklijk huis" eerst te Den Bosch en in de loop van 1996 in Den Haag.
Voor koninging Emma heeft Kees de Vries nog een vuurscherm en voor prins Hendrik een vlag vervaardigd. Na de tragische dood van het echtpaar De Vries op 20 november 1918, door
kolendampvergiftiging, ging de zaak over in handen van hun oudste zoon Constant, die evenals zijn vader een té artistiek mens was om wat men noemt "een goed zakenman" te kunnen zijn.
(Hier liegt de informant enigszins. Constant was namelijk opgeleid tot priester, niet tot borduurder. Hij had zelfs al een van de kleine wijdingen ontvangen. Nico was degene, die een kunstopleiding had gekregen, op de Kunstakademie. De broers lagen elkaar echter niet, want Constant was immers de oudste en te eigenwijs om kunstzinnige raad te aanvaarden. Nico heeft een tijd in Den Bosch gewerkt, in z.g. loondienst. Na de oorlog, toen hij pensioen, of A.O.W., had is Nico in Rome gaan wonen, dicht bij eventuele clientèle. De broers van Marie Bangert maakten Constant duidelijk, dat hij [zo groen als gras immers] 'verwachtingen' had gewekt bij hun zuster en niet anders kon doen, dan haar ten huwelijk te vragen. Een Oom Bangert nam de taxatie van de zaak ter hand, zodat Constant en Marie die voor een appel en een ei kregen en de drie nog thuiswonende zussen [Trees, Jos en Lien] op de schobberdebonk op kostschool moesten om te overleven. In de 30-er jaren heeft Tante Dora (ja die, die bij Anna en later Jan in huis was) de zaak met haar geld gered. Maar op verjaardagen van Constant en Marie werd er wel kreeft gegeten {een ongehoorde luxe, toch?, voor iemand, die zei zijn schulden niet te kunnen voldoen}. {Was de informant een van de dochters, die niets kwaads wilde zeggen??}) [Maar ook de verhalen hierover van Jos, de een na jongste dochter, waren zeer 'geleurd', vooral omdat zij zo'n hekel had aan Marie, de vrouw van Constant.] De betrouwbaarheid en het artistieke inzicht waarmee hij de opdrachten uitvoerden, lieten de goede naam van de fa. De Vries echter voortleven. Jammer genoeg schuwde hij echter de publiciteit, wat mede de oorzaak is geworden dat het bedrijf niet die bekendheid heeft verworven die het ontegenzeggelijk verdiende.
Sluitstuk
Als waardig sluitstuk heeft de fa. De Vries nog een lichtgewicht tiara mogen vervaardigen voor Paus Johannes XXIII. Donderdag gaat nu de voorraad van een der laatste handwerkateliers voor kerkornamenten en -gewaden onder de hamer, kunstwerken waarmee "de oude Kees", het jongetje uit de Coenstad menig erediploma met gouden medailles op buitenlandse tentoonstellingen had
weten in te palmen, kunstwerken waarmee hij op wereldtentoonstellingen heeft geëxposeerd en waarover niet alleen in de Nederlandse, maar ook in de buitenlandse bladen met veel
waardering werd geschreven.
De catalogus vermeldt 423 artikelen die zullen worden geveild. Hierbij zijn de fraaiste
Frans Kramps was er toen, uiteraard - want uit het eerste huwelijk van moeder Margaretha
Laan -, al en broer Andries ook). In 1881 kreeg Amsterdam de eerstye 49 telefoonaansluitingen. Kees/Opa de Vries had nummer 6. Daarom had onze mama later in de Cl. Maertenzstr. postbus 66. Dat was voor haar makkelijk te onthouden.
Gehuwd [8] op 38-jarige leeftijd op 16-01-1889 te Amsterdam, gehuwd voor de kerk op 16-01-1889 te Amsterdam (R.K.) (bron: Traditie).
.
Prof. Ir. Hans Helmut Adelaar, hoofdingenieur bij Bell telephone manufacturing company te Antwerpen, is benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de communicatie-techniek aan de technische hogeschool Twente. Hans Helmut is in 1916 te Amsterdam geboren. Hij studeerde in 1938 te Delft af als elektrotechnisch ingenieur. Tot 1945 was hij verbonden aan de Octrooiraad in Den Haag. In 1946 trad hij in dienst bij Bell te Antwerpen, waar hij sedert 1965 hoofdingenieur was.
.
Met dank aan: eindhovenfotos.nl/j.l.zegers.htm
Onderscheidingen
Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, Officier in de Orde van Oranje-Nassau met de Zwaarden, Bronzen Leeuw, Oorlogsherinneringkruis met gesp Nederland mei 1940, Onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier met het cijfer XL (40 jaar), Commandeur 2e klasse in de Orde van het Zwaard (Zweden).
Tijdens de Meidagen '40 was Julius Zegers commandant van vliegveld 'De Vlijt' op Texel. met haar jachtvliegeropleiding. De oorlogsjaren waren voor hem avontuurlijk. De periode daarna culmineerde in 1953 in een lidmaatschap van het Hoog Militair Gerechtshof. Zegers was toen generaal-majoor. Twee jaar na zijn pensionering overleed deze militair in hart en nieren.
KNIL en LuVa
Geboren in 1897 in Leeuwarden, kwam Zegers in 1915 bij de landmacht. Vier jaar later vertrok hij naar Nederlands-Indie om in 1924 terug te keren, geveld door malaria. Nog geen drie maanden later meldde hij zich bij de LuVa. Daar zat men te springen om jong reserveofficieren. Als eerste luitenant haalde Zegers een jaar later zijn groot militair vliegbrevet. In 1930 werd hij beroepsmilitair.
Stroomversnelling
Tijdens de jaren dertig bekwaamde Zegers zich verder in het vliegen. Hij behaalde het brevet van vlieger-waarnemer. En deed ervaring op met meermotorige vliegtuigen bij de KLM. Bevorderd tot kapitein werd hij instructeur op Soesterberg. De mobilisatie bracht hem het commandantschap van vliegveld 'De Vlijt'.
Verzet , krijgsgevangenschap en ontsnapping
Na de capitulatie ging Zegers in het verzet. Nog onduidelijk is bij welke beweging. Zijn schuilnaam was ' Hendrikse'. Desondanks verdween hij in 1942 in krijgsgevangenschap. Evenals duizenden andere Nederlandse officieren. Nog geen twee jaar later ontsnapte hij uit het kamp Stanislau in Oost-Polen. Verstopt in een kist kwam hij terug in Nederland. Na een 30-urige treinreis werd zijn wagon afgekoppeld in Amersfoort.
Naar Engeland...maar het worden de Binnenlandse Strijdkrachten.
Zegers wilde naar Engeland. Connecties hielpen hem op weg. Een escape-route door Belgie, Frankrijk en Spanje was het plan. Het strandde in Parijs. Opgepakt door de Gestapo verdween hij andermaal in Duitse krijgsgevangenschap. Nog tijdens het transport wist Zegers echter te ontsnappen. Ter hoogte van Oldenzaal sprong hij uit de trein. Eenmaal terug in Amersfoort, zijn woonplaats, sloot hij zich aan bij de Binnenlandse Strijdkrachten, gewest 8 - Utrecht.
Na de oorlog...
Na de oorlog deed de luchtmacht een beroep op Zegers' organisatorische kwaliteiten. Zo was hij nauw betrokken bij de vorming van het Commando Luchtvaarttropen. In 1947 werd hij commandant van de vliegbasis Twente. Ook speelde Zegers een rol bij de vorming van het Commando Tactische Luchtstrijdkrachten. In 1952 was hij haar eerste commandant. Zijn rol als lid van het Hoog Militair Gerechtshof vervulde hij na 1953 met een diepe sociale bewogenheid en een groot gevoel voor rechtvaardigheid. Julianus Zegers overleed op 25 mei 1970 op 72-jarige leeftijd in Amersfoort.
.
Jake loved the mountains of Montana and being in them. He will always be remembered for his love of family and friends, natural skills as a mechanic and a lifelong love of farming. He started farming with his father, Niklaas, and brother, Rudy, in Whitehall, before moving to Cottonwood Road in Bozeman in 1950. Jake worked for seven years as a mechanic at Bozeman Ford in the '50s. His tremendous skill as a mechanic and welder were shared with his family and friends over the years.
Jake tried to enlist in the military during World War II but was unable to serve because he had rheumatic fever as a child, but he was happy to stay home to farm, and let his brother, Rudy, go off to serve in the Army Air Corps. Along with farming, Jake enjoyed hunting, fishing and working in the shop, where he always had the coffee pot on. He loved his family and friends and enjoyed his time with them. He liked to share his knowledge, and even in his 80s he was still trying to teach his 80-year-old brother the right way to irrigate.
He is survived by his brother, Rudolf Schutter; nieces, Betty (Jim) Scollard, Joyce (Mel) McCarver, and nephew, Jerry Schutter, all of Bozeman, and nephew, Arnold (Lee) Svensrud of Bridger. He is also survived by eight great-nieces and -nephews, seven great-great-nieces and -nephews.
He was preceded in death by his parents; brother, (baby) Jake; sisters, Grace Svensrud, Jeannie Clausen and Ruby Stublar.Jake was a member of Hope Lutheran Church in Bozeman, Grain Growers, Montana Farmers Union, and the Montana Stockgrowers associations.
Memorial services will be held at 2 p.m. Tuesday, July 26, at Hope Lutheran Church off South 19th in Bozeman. Graveside service will be held at 11 a.m. Tuesday at Hills Cemetery in Manhattan.
Memorials in Jake's name may be sent to Bozeman Deaconess Foundation, 931 Highland Blvd., Suite 3200, Bozeman, MT 59715 (memo line - Hospice); or to Hope Lutheran Church, 2152 W. Graf, Bozeman, MT 59718.
.
Rudy was raised in Kamp Creek, west of four corners, where he attended Vincent School. He then started farming with his father and his brother, Jake Schutter, in Whitehall, Montana. In 1945, he joined the U.S. Army Air Corp during WWII, which started his lifelong love of airplanes and flying, as well as an opportunity to travel see new places. He was honorably discharged in 1948 after reaching the rank of Sergeant. He returned home to farm with Jake on Cottonwood Road in Bozeman until his death. Along with farming, he completed a career at MSU and the Bozeman Public Schools from which he retired.
Rudolf married Mary K. Lindvig in 1956 and they later divorced; they had three children, Betty, Joyce and Jerry. Rudy continued raising his children as a single father, having a lasting influence on their lives.He was a member of Hope Lutheran Church in Bozeman, The Gallatin Valley Civil Air Patrol and the Montana Farmers Union.
He was a lifelong farmer and also enjoyed flying airplanes, wood working, gardening, and spending time at the Kountry Korner Cafe "Coffee Think Tank", where he helped his friends solve most of the world's problems.
He was preceded in death by his parents, infant brother, Jacob, brother, Jake Schutter, sisters, Grace Svensrud and Jeannie Clausen, and twin sister, Ruby Stublar.
He is survived by his three children, Betty Roelfina Scollard (Jim), Joyce Kathryn McCarver (Mel), and Gerald (Jerry) Edward Schutter, all of Bozeman; six grandchildren, James E. Scollard III (Channel) of Atlanta, Georgia, Daniel J. Scollard (Rosie) of Duncan, Oklahoma, Nicholas T. Scollard (Katie) of Bozeman, Amanda K. Hanson (Brendan) of Bozeman, Adam W. McCarver (Kara Huyser) of Bozeman, and Justin E. Schutter of Bozeman; six great-grandchildren; and nephew, Arnold (Lee) Svensrud of Bridger, Montana.
Dad, thank you for giving us everything. We love you and will miss you always.
Please join us for a graveside service on Saturday, March 21, 2015, at 12:30 p.m. at Hills Cemetery in Churchill, followed by a Celebration of Life at the Kountry Korner Cafe from 2:00 to 4:00 p.m.
Please send memorials to Bozeman Deaconess Foundation, 931 Highland Blvd, Ste. 3200, Bozeman, MT 59715, with "Hospice" in the memo line; or Hope Lutheran Church, 2152 Graf St., Bozeman, MT 59718.
.
Op 10 juli 1854 en op 20 october 1854 werd de scheepstimmerwerf met toebehoren van Cornelis Pietersz. Kater door 8 van zijn kinderen (Pieter (1819), Geertje (1822), Jan (1824), Gerrit (1825), Tijmon (1829), Neeltje (1831), Cornelis (1834) en Annetje (1835))) verkocht aan hun broer Klaas Corneliszoon Kater (1820) voor ? 2.000,-.
Cornelis de Haas werd pas op 19 november 1898 volledig eigenaar van de werf, want toen overleed zijn schoonvader Klaas Corneliszoon Kater, 78 jaren oud. Voor die tijd wordt hij reeds gevolmachtigde genoemd.
Vader Cornelis Pietersz. Kater, de scheepsbouwmeester van de werf aan het eind van de Grootenoord, woonde met zijn gezin op het Prooijen, achter het huis dat nu op de hoek van de Groote Noord staat (huisnr 11). Hij was gehuwd met Geertje Trapman en had in 1850 nog 9 kinderen over van de 11 die ze in het huwelijk kregen.Zijn vrouw was al in 1837 overleden.
Cornelis Pietersz. Kater stierf op 10 juli 1854 en op 20 october d.o.v. werd de scheepstimmerwerf met toebehoren door 8 van zijn kinderen; namelijk Pieter (1819), Geertje (1822), Jan (1824),
Gerrit (1825), Tijmon (1829), Neeltje (1831), Cornelis (1834) en Annetje (1835) verkocht aan hun broer Klaas Cornelisz. Kater (1820) voor ? 2.000,-.
De rest had kennelijk geen verlangen om de scheepswerf over te nemen, ondanks dat er nog drie scheepstimmerlieden bij waren. Klaas Cornelisz. Kater trouwde op 29 october 1843 met Gerritje Meet en ze kregen slechts een dochter. Geertje werd op 18 december 1843 geboren.
Cornelis Pietersz., de scheepsbouwmeester van de werf aan het eind van de Grootenoord, woonde met zijn gezin op het Prooijen, achter het huis dat nu op de hoek van de Groote Noord staat (huisnr 11). Hij was gehuwd met Geertje Trapman en had in 1850 nog 9 kinderen over van de 11 die ze in het huwelijk kregen.Zijn vrouw was al in 1837 overleden.
Cornelis Pietersz.stierf op 10 juli 1854 en op 20 october d.o.v. werd de scheepstimmerwerf met toebehoren door 8 van zijn kinderen; namelijk Pieter (1819), Geertje (1822), Jan (1824),
Gerrit (1825), Tijmon (1829), Neeltje (1831), Cornelis (1834) en Annetje (1835) verkocht aan hun broer Klaas Cornelisz. Kater (1820) voor ? 2.000,-.
De rest had kennelijk geen verlangen om de scheepswerf over te nemen, ondanks dat er nog drie scheepstimmerlieden bij waren. Klaas Cornelisz. Kater trouwde op 29 october 1843 met Gerritje Meet en ze kregen slechts een dochter. Geertje werd op 18 december 1843 geboren. Haar moeder overleed pas 40 jaar oud in 1861. Zoals in de lijn verwachting lag trouwde Geertje op 4 september 1864 met Cornelis de Haas van beroep scheepmaker, zoon van Klaas de Haas (broodbakker op de Kerkstraat nr 1 kad. nr A 177, zie jaarverslag OudMonnickendam
1984 pag. 65) en Betje Wedepool.
Cornelis de Haas werd pas op 19 november 1898 volledig eigenaar van de werf, want toen overleed zijn schoonvader 78 jaren oud (op de Gooijsche Kade nr 11 of Groote Noord nr 15, want 't was een doodlopend pand).Voor die tijd wordt hij reeds gevolmachtigde genoemd.
.
Op 21 januari 1825 kochten Jan en Christina voor HFL. 1.000 de bakkerij "In de Witte Olifant" te Monnickendam van vader Franciscus.
.
Collecte
De diaconie was sterk afhankelijk van vrijwillige giften, daarom probeerde de diaconie bij alle mogelijke gelegenheden geld in te zamelen. Collectes in de gewone diensten, maar ook bij dopen, trouwen en begrafenissen. Soms werd in plaats van een collecte een schaal, " het bekken " geplaatst om geld in te storten. In veel plaatsen werd bij de begrafenis ook "een bekken" op het kerkhof geplaatst. Vaak is de registratie van de collectes algemeen, maar in een aantal gemeenten staat de overledene expliciet vermeld. De registratiedatum betreft dan de begrafenisdatum.
.
Op de overlijdens-akte staat als geboortedatum vermeld: 10-07-1783 en op de huwelijks-akte 08-03-1783.
.
De eerste melding van kurassiers dateert van 1484 en betreft het 100 man sterke Oostenrijkse regiment van keizer Maximiliaan I. De Fransen introduceerden hun eigen kurassiers in 1666. Napoleon Bonaparte breidde het aantal uiteindelijk uit tot 14 regimenten. Het 14e (Nederlandse) regiment kurassiers kwam hier uit voort.
Een van de wapens die de kurassier droeg was de pallas.
.
.
.
.
Met dank aan: Stichting 'Razzia Beverwijk & Velsen-Noord:
Op 16 april 1944 werden van hier 486 jongemannen door de Duitsers weggevoerd van wie velen nooit zijn teruggekeerd. Opgepakt bij de Razzia in Beverwijk en Velsen van 16 april 1944 in de Wijkermeerweg 81, Beverwijk.Tussen 16 april 1944 en 11 augustus 1944 werden ongeveer 160 gegijzelden vrijgelaten
Willem Jacobus van Waveren is vrijgelaten: 1944.
.
.
Bij akte naamswijziging blijkt Harberdina haar voornaam te hebben gewijzigd in: Bildina
Bij huwelijk is geconstateerd dat een foutieve geboorte-datum (02-07-1846) in de geboorte-akte van Sijfko Arends stond vermeld. Bij supplement-akte is de juiste geboorte-datum gecorrigeerd in: 06-09-1822.
.
Berend was eerder gehuwd met respectievelijk: Maria Meijer en Dievertje Scheffer.
.
Ploten, ook bloten = schapenhuiden ontdoen van wol door de huid in te smeren met zuur, te laten rotten of met kalk te bewerken zodat de wol loslaat. Het scheren van levende schapen is de bekendste methode om wol te winnen maar er zijn ook manieren om wol te winnen van huiden van geslachte schapen. Eén manier is het ophangen of samenpersen van de vochtige huid in een matig verwarmde ruimte. Aan de worteleleinden beginnen de vezels dan te rotten, zodat ze van de huid afgeschraapt kunnen worden.
De vezels laten ook gemakkelijk los door de huid aan de vleeszijde met zwavelnatrium in te wrijven. Met stompe messen schraapten de ploters of "vellenbloters"de wol van de strak gespannen huid. In beide gevallen spreekt men van ploten of bloten. De zo verkregen wol heet blootwol. Ploters waren zelfstandige handwerkmeesters die de huiden inkochten en bewerkten. Zij sorteerden ook de wol naar kwaliteit. Zij hadden het vooral druk van februari tot september: in de andere maanden lag de aanvoer van huiden stil.
.
Zijn werkzaamheden strekten zich ver buiten Monnickendam uit. Johannes was tevens betrokken als organist in de Grote Kerk, controleur van ingediende stukkenn m.b.t. 'de Waterlandse Tram' en hield het toezicht op de straatlantaarns.Johannes en Geertruida woonden op 'de Zarken' nummer 23 (het tegenwoordige Waterlandhuis).
O.a. de verbouwing van de pastorie van de Grote Kerk in Monnickendam, het stoom-watergemaal te Purmerland en een aantal onderwijzerswoningen zijn aande hand van zijn tekeningen en bestekken gebouwd. Johannes had voornamelijk een controletaak op de bouwkundige staat van gebouwen in Monnickendam en omstreken.
.
.
Bij overlijden woonde Abram aan de Heeregracht - Wijk 8 - no. 813 te Leiden.
Abram kreeg 5 jaar uitstel (telkens voor 1 jaar) voor de vervulling van zijn dienstplicht.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Cornelis Jamin werd in 1850 geboren in Boxmeer. Op zijn 20e verhuisde hij naar Rotterdam, waar hij een straathandel in zoetwaren begon. Ambitieus en eigenzinnig als hij was, zorgde hij er al snel voor dat zijn straathandel veranderde in een officiële banketbakkerij met een suikerwerkfabriekje. Na 10 jaar had hij twee suikerwerkfabriekjes: één aan het Roodezand en één aan de Crooswijksekade. En nog eens drie jaar later, in 1883, had Nederland zijn eerste Jamin winkel, waarin Cornelis zijn eigen producten aan de man bracht. Hij had een groot zakelijk instinct en deed dan ook goede zaken.
Al snel opende hij in de Hugo de Grootstraat de fameuze ‘Zuid-Hollandsche Stoomfabriek van Koek, Banket, Chocolade en Suikerwerken’ en verrezen overal in Rotterdam nieuwe Jamin filialen. Traditie en allure stonden daarbij centraal. Iedere winkel werd voorzien van de naam C. Jamin in gouden krulletters. De filialen werden bij voorkeur in familieverband gerund, met de vrouw des huizes aan het roer en de dochters achter de toonbank. Properheid en dienstbaarheid stonden hoog in het vaandel. Net als eigenzinnigheid en waar ondernemerschap.
Het ging hard met Jamin. In 1907, nog geen 25 jaar na de opening van de eerste winkel, waren er 50 filialen. De verdere groei heeft Cornelis niet meer mee mogen maken, maar zijn zoons zorgden er met dezelfde hartstocht en passie voor dat er nog eens 10 jaar later 100 filialen waren. In de jaren dertig waren er zelfs al 300! In die tijd ademden de winkels allure, luxe en verwennerij. Prachtige kroonluchters, glimmend gepoetst hout en vele spiegels maakten van iedere winkel een toonzaal van lekkernijen. Toch richtte Jamin zich niet alleen op ‘dames van stand’. Ook schoolkinderen waren er van harte welkom om voor één cent een ware traktatie uit te zoeken.
Op het hoogtepunt in de jaren vijftig en zestig waren er meer dan 600 Jamin winkels, verspreid over heel Nederland. In diezelfde periode ontstond echter een nieuw fenomeen: de supermarkt. Dit bleek een grote concurrent voor Jamin en hierdoor ontstond een kentering in de tot dan toe ongeremde groei. Eind 2007 werd Jamin overgenomen door een groep investeerders die het merk Jamin opnieuw op de kaart hebben gezet.
Sindsdien is Jamin in sneltreinvaart veranderd in een hippe snoepwinkel waar vandaag de dag ook snoep uit bijvoorbeeld Amerika en Japan verkrijgbaar is. In veel winkels vind je tegenwoordig lollybomen, snoepsilo's vanuit het plafond en altijd dé laatste trends op het gebied van zoetwaren.
.
De familie Keunen was in de tweede helft van de negentiende eeuw een van de meest vermogende en invloedrijke families in Eindhoven. De familie bezat een leerlooierij in de binnenstad (Stratumseind), een luciferfabriek (Bergstraat), een apotheek (Stratumsedijk), een wasblekerij in Aalst en daarnaast vele panden in de stad. Van deze bedrijven is in Eindhoven niets meer over; de laatste restanten verdwenen in de jaren ‘70 van de 20e eeuw. Wel bestaat er in Engeland nog een leerlooierij Keunen, evenals in de Verenigde Staten, al zijn ze niet meer (volledig) in handen van de familie. De luciferfabriek is overgenomen door Swedish Match.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Johannes is enkele maanden na het overlijden van Elisabeth Buijtendijk hertrouwd met Anna (Johanna) Kentie.
Op datum ondertrouw (28-04-1785) met Anna (Johanna) Kentie woonde Johannes op de Langegragt te Leiden. Als getuige zijdens Johannes trad op vader Jacobus van Leeuwen. Zijdens de bruid zuster Trijntje Kentie.
.
.
.
.
.
.
.
Op datum 1e ondertrouw (18-05-1737) woonde Johannes aan de Oostdwersgragt in de Boerepoort te Leiden. Op datum 2e ondertrouw (30-07-1762) woonde Johannes in de Westvoldersteeg te Leiden en bracht 1 kind (zoon Jacobus) mee in het huwelijk.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Published in The Edmonton Journal on Nov. 26, 2003
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
With many thanks to (daughter) Johanna Maria (Joanne) Reilman - DeVries:
Andreus moved with his parents and sibblings to Akkrum the 22 August 1939, coming from Voost, Twello, Gelderland. His occupation in 1939 was kantoorbediende (office clerk). It is not known when he quit the office work and started working with meats at the FCE Akkrum plant. In 1940 his parents and sibblings moved to Groningen except for his sister Alida who moved to Deventer and Andreus stayed in Akkrum.
Andreus, occupation a slager (butcher/sausage maker)and Johanna were married 20 January 1943 in a civil marriage at the town hall in Akkrum, Friesland. The marriage, done in haste, allowed Andreus to stay at home in Holland, married men were not sent to German labour camps. Six months later, when a company home from work became available, Andreus and Ann were married, before God, on June 2, 1943 at the R.K. Heilig Hart Church in Deventer. His parents were moving and his dad's replacement moved into his parents company home, leaving an empty home for Andreus to move into.
Things were not easy for them during those wars years, but Andreus was a great provider, among other things he made soap from the fat he managed to smuggle out of the meat factory and bartered with it for dairy products and other needs with local farmers. He made his own tobacco and cured it in the attic of the meat plant where their bikes were also hidden. In 1944 they were blessed with their first child, Anne Joseph, who died at the young age of two when he fell face down in a shallow canal behind the family home. Three months after the death of their son Johanna Maria came along and when she was two months old Andreus moved the family to Epe to work in his trade for new boss in meat store. It was here that Henderika Maria was born and when she was two Andreus once more moved the family to Krocht 12, Zwart in Haarlem. While in haarlem their third daughter Maria Anna was born.
It was here that Andreus prayed to Mary as to what to do next as he was unhappy with his work and bosses. He promised if she would guide hime he would say the Rosary daily. She did and he did.
On May 24, 1955, at the age of 35, Andreus left Haarlem and moved his family to Canada for a more stable life. Coming over on the Holland Amerika Lines "Groote Bear" and landing in Quebec City on June 4th. The family travelled west by train first to Shaunavon, Sakatchewan and 3 months later to Edmonton, Alberta. Where he worked as a butcher and started his well known precooked macaroni pies and precooked barbequed whole chickens at a Bob Olson's meat store at Westmount Shopping Center. Then as proprietor of his own "Quality Kitchen" a delicatesan and catering business which he operated for two years. His business grew rapidly and he needed to expand and hire more help. Discouraged about not able to get the funding needed to expand Andrew closed the store after only two years and went to work for Gainers from where he retired at age 60.
He had a great love of art and when he was 50 went to University taking night classes to study art. He had put this on hold till now because raising and providing for his family came first. He became a well known water colour artist. His paintings displayed all over the world.
With the purchase of their first home, Andreus and Ann retired to Sylvan Lake, Alberta in 1983. There he continued with his art till he was in his late 70's.
REILMAN, Andreus Antonius Jan Reilman, a renowned artist, beloved father, grandfather, great-grandfather and friend to many, passed away on Wednesday, June 29, 2011 in Lacombe, Alberta at the age of 92 years. He is survived by his children Joanne (Bill) DeVries, Ria (David) Dubeta, Marian (Arnold) Dubetz. Andreus was predeceased by his wife Johanna and son Ano. Funeral Mass for the late Andreus will be held at the Our Lady of Assumption Catholic Church, Sylvan Lake, AB on Saturday, July 9, 2011 at 11:30 a.m. with Father Gabriel Udeh officiating. Published on July 6, 2011
.
Anne died from drowning at age 2. He fell face first in a shallow canal behind his home and the suction from the muddy bottom was too strong for him to lift himself up and his favourite pal the neighbours dog was tied up at home that day.
.
Deborah's at birth weighed 6lbs-13 1/2oz. She was Baptized Roman Catholic in "The Resurrection" Church" by Father Raymond Guimond. Godparents are Uncle Donald C. Rattray, and aunt Marian Reilman-Dubetz. The baptism is recorded in the Baptismal Register of St Michael's Church, Edmonton, Alberta. Present were parents Bill De Vries and Joanne Reilman-De Vries, grandparents Andrew and Ann Reilman, and grandparents Bert and Wilhelmina De Vries. Aunt Ria Reilman-Rattray, uncle and aunt Arnold and Marian Dubetz.
.
Robert, named after his grandfather, was living with his parents, in 1972, in Surrey, B.C. Where John was a receiver and Sandra a first aid worker. On September 7th 1977 Robert's parents moved the family to Fort St. John, British Columbia. John moved there so he could open a new branch for the Electrical Company he worked for.
Robert grew up in Ft. St. John, British Columbia graduating from North Peace Secondary High School with the Class of 1986. He then followed his grandfather's foot steps and enlisted with the Royal Canadian Air Force taking his basic training at CFB Cornwallis, Nova Scotia,and from there Robert was posted to the 408 Squadron in Lancaster Park Air Force Base, Namao in Edmonton , Alberta.
It was while stationed there that Robert met his true love Deborah De Vries. Robert and Deborah were married in the Roman Catholic Chapel, "Our Lady of Loretto Chapel" on the Base, Their reception was held on the base as well. Deb's father got the bride to the church on time but once the car was parked and the bride, Deborah, getting ready to enter the church her father went to move the car but the car would run no more and had to be towed away.
.
John met Christina in Wawa and they moved in together. When John got a job at Lac Des Iles Mine as a Rock Driller and blaster they moved to Thunder Bay, Ontario. Later John went to work for a road construction company drilling rock for highway construction.
After some eight years John and Christina seperated. A Couple of years later John married Shawna Creight and they lived in Thunder Bay, Ontario for a few years. Eventually John and Shawna moved to Marathon, Shawna's home town, but not before they spent a year in Northern British Columbia along with John and Christina's daughter Alexandria. John and Shawna later bought a house in Marathon and had two daughters born there.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Met dank aan H.J. Bolwijn
Roo roede/roodt roede/rode roede = assistent van de wedman, belast met het dagelijkse politiewerk. De rode roede werd ook wel biesjager of schrik genoemd. De functie wordt ingesteld in 1685 (Stad en stadsjurisdicties) c.q. 1716 (Ommelanden) op een jaarlijks tractement van 130. De rode roedes zijn in het algemeen afkomstig uit de lagere sociale klassen van de bevolking. De naam verwijst naar de roodgeverfde stok die gedragen werd als teken van waardigheid.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
263. Dirk Schakel (geboren 1902 te Haarlem, zoon van leraar Jan Schakel en Anna Maria Muijsert-overleden 1983), onderwijzer; later hervormd hulpprediker te De Bilt en hervormd predikant te Helenaveen (1941) en te Gorssel (1943-1967); in 1947 voor 2 jaar naar NOI vetrokken; gehuwd op 27.12.1928 te Zwolle met Anna Clasina Kok (geboren 1899, dochter van Hermanus Hendrik Kok, bediende boekhandel, en Gezina Stegeman). De ‘Ds. Schakelweg’ te Gorssel werd naar hem genoemd.
Op 16.4.1978 ontving het echtpaar de Yad Vashem-onderscheiding omdat het gedurende de oorlog onderdak had geboden aan Susanna Charlotta Slager-de Wied en talloze andere joodse onderduikers veilige adressen had bezorgd in de directe omgeving.
Met dank aan: http://db.yadvashem.org/righteous/family.html?language=en&itemId=4044704
Rescue Story: Schakel, Dirk & Anna Clasina (Kok)
When the war broke out, Dirk Schakel, a clergyman, was living with his wife, Anna Clasina, and their two children, Jan and Gesina Luberta, in Helenaveen, North Brabant. In 1943, Susanna Charlotta de Wied (later Slager) went into hiding in the Schakel family home, under the alias Katharina Kuiper. When Dirk was transferred to a parish in Gorssel, Gelderland, in 1944, Susanna went there with the family. As soon as the Schakels arrived in Gorssel, Dirk became active in the local Resistance. He told the organization about many possible safe addresses and hiding places in the surrounding area. The house of a clergyman is a central feature in a small village and therefore such a residence was generally considered unsafe for hiding people. Susanna nevertheless stayed with the Schakels until the end of the war. They also hid another Jewish girl in their home for three weeks before Dirk escorted her to another address.
On April 16, 1978, Yad Vashem recognized Dirk Schakel and his wife, Anna Clasina Schakel-Kok, as Righteous Among the Nations.
.
.
Met dank aan:https://www.hdc.vu.nl/nl/Images/Predikanten_die_joden_hielpen_IV_tcm215-460512.pdf
263. Dirk Schakel (geboren 1902 te Haarlem, zoon van leraar Jan Schakel en Anna Maria Muijsert-overleden 1983), onderwijzer; later hervormd hulpprediker te De Bilt en hervormd predikant te Helenaveen (1941) en te Gorssel (1943-1967); in 1947 voor 2 jaar naar NOI vetrokken; gehuwd op 27.12.1928 te Zwolle met Anna Clasina Kok (geboren 1899, dochter van Hermanus Hendrik Kok, bediende boekhandel, en Gezina Stegeman). De ‘Ds. Schakelweg’ te Gorssel werd naar hem genoemd.
Op 16.4.1978 ontving het echtpaar de Yad Vashem-onderscheiding omdat het gedurende de oorlog onderdak had geboden aan Susanna Charlotta Slager-de Wied en talloze andere joodse onderduikers veilige adressen had bezorgd in de directe omgeving.
Met dank aan: http://db.yadvashem.org/righteous/family.html?language=en&itemId=4044704
Rescue Story: Schakel, Dirk & Anna Clasina (Kok)
When the war broke out, Dirk Schakel, a clergyman, was living with his wife, Anna Clasina, and their two children, Jan and Gesina Luberta, in Helenaveen, North Brabant. In 1943, Susanna Charlotta de Wied (later Slager) went into hiding in the Schakel family home, under the alias Katharina Kuiper. When Dirk was transferred to a parish in Gorssel, Gelderland, in 1944, Susanna went there with the family. As soon as the Schakels arrived in Gorssel, Dirk became active in the local Resistance. He told the organization about many possible safe addresses and hiding places in the surrounding area. The house of a clergyman is a central feature in a small village and therefore such a residence was generally considered unsafe for hiding people. Susanna nevertheless stayed with the Schakels until the end of the war. They also hid another Jewish girl in their home for three weeks before Dirk escorted her to another address.
On April 16, 1978, Yad Vashem recognized Dirk Schakel and his wife, Anna Clasina Schakel-Kok, as Righteous Among the Nations.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Op 26-11-1731 zijn de mombers over de minderjarige dochter van Jan Geerts en wijlen Lammina Huising: Harmen Hidding te Zuidlaren (hoofdmomber) en Jan Aling te Gasselte van vaderszijde en Hindrik Jansen en Berent Harmens aan moederszijde. Zeer waarschijnlijk is hier vaderszijde en moederszijde verwisseld, aangezien de hoofdmomber bijna altijd van de kant van de overledene kwam, en Hidding/Aling familie waren van Lammina Huising. Jan Geerts hertrouwd met Jantien Tonnis van Bonnen.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Harmannus Simon is geboren op de 29e februari in het schrikkeljaar 1888.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Dirk Willem werd geboren, huwde en overleed onder de achternaam: KILA, moeders achternaam. Echter moeder was op het moment van de geboorte gehuwd met Lodewijk Antonie Riko en dat huwelijk werd pas op 29-12-1893 door echtscheiding ontbonden. Dirk Willem werd buiten echt geboren en nimmer (door enige vader) erkend.
.
.
.
Bevolkingsregister BR 1850-1860 Den Haag GA Den Haag: Op 20 Juli 1872 vestigt hij zich V Haven 119 met de opmerking: 14 mei 1872 alhier. Hij vertrekt op 31-12-1872 naar Rotterdam.
Op hetzelfde blad wordt hij komend uit Rotterdam weer ingeschreven met de bemerking: in dienst O-Indien BR 1880-1895 blad 97 Den Haag: Op 15-07-1893 vestigt hij zich als gepensioneerd militair komend van Soerabaya BR 1896 boek 180 blad 31: Van Ostadestraat 26; Pav. Gracht 21; Rembrandststr. 92; Jan Steenstr.139; Kaarsbeekstr. 17; Loosduinseweg 663.
Op 17-04-1912 vertrekt hij naar Kon. Kol. Ind. Huis op Bronbeek te Arnhem. BR 1896 Den Haag. Gezinskaart 371769: Inschrijving op 21-04-1927 uit Wijchen; Bijgeschreven: 21-08-1911 Noorderbeek dev. str 90;04-04-1918 Kepplerstraat 214; 18-06-1918 Beeklaan 62.
.
.
.
Met dank aan Dirk Cornelissen dd. 03-03-2019:
".... onder de kop 'DRANKWET' in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant van 18 juli 1913 blijkt dat C. M. Kila verlof heeft aangevraagd "voor den verkoop, voor gebruik ter plaatse van verkoop, van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, (art. 34, 2e lid a),..."
Een soortgelijk verzoek "om verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank (art. 34, 2e lid a)" in het perceel Lange Hezelstraat 43a was afkomstig van De Commanditaire Vennootschap C. M. KILA en Co. (bron: Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, 23 maart 1932). Met 'Co' is hier misschien Maria Grada Cornelissen bedoeld.
Het café bestond waarschijnlijk tot 1951. Maria Grada woonde daar nog. Cornelis Marinus Kila was verhuisd binnen Nijmegen. Hij stond in de Adresboeken van Nijmegen steeds genoemd als "verlofhouder".
.
Cornelis Marinus werd geboren en overleed onder de achternaam: KILA, moeders achternaam. Echter moeder was op het moment van de geboorte gehuwd met Lodewijk Antonie Riko en dat huwelijk werd pas op 29-12-1893 door echtscheiding ontbonden. Cornelis Marinus werd feitelijk buiten echt geboren en nimmer (door enige vader) erkend.
Met dank aan Dirk Cornelissen dd. 03-03-2019:
".... onder de kop 'DRANKWET' in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant van 18 juli 1913 blijkt dat C. M. Kila verlof heeft aangevraagd "voor den verkoop, voor gebruik ter plaatse van verkoop, van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, (art. 34, 2e lid a),..."
Een soortgelijk verzoek "om verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank (art. 34, 2e lid a)" in het perceel Lange Hezelstraat 43a was afkomstig van De Commanditaire Vennootschap C. M. KILA en Co. (bron: Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, 23 maart 1932). Met 'Co' is hier misschien Maria Grada Cornelissen bedoeld.
Het café bestond waarschijnlijk tot 1951. Maria Grada woonde daar nog. Cornelis Marinus Kila was verhuisd binnen Nijmegen. Hij stond in de Adresboeken van Nijmegen steeds genoemd als "verlofhouder".
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Geboren als Albert Schröck (zie uitleg bij vader Heinrich Mauritz) maar door vader tussen 24-05-1826 en 24-08-1828 gewijzigd in Albert SCHRIK. De officiële akten van naamsaannemingen van de provincie Groningen zijn door brand verloren gegaan.
Vanaf 1861 woonde Albert met zijn echtgenote Leenderika Bouman en kinderen Moederdina Maria en Hindrik Maurits op het (ouderlijk) adres Wijk D - "huisnommer" 105 te Slochteren.
.
Jan Fredrik Joseph is op 18 juli 1883 opgenomen in het Binnengasthuis te Amsterdam en na 136 verpleegdagen op 01-12-1883 overleden, 4 kinderen achterlatend.
.
Johanna Adriana Fredrika (ook: Frederica) is geboren in de Kleine Kattenburgerstraat - Kanton 1 - (huisnummer is niet ingevuld op de geboorte-akte, maar zeer waarschijnlijk nr. 143 waar ook broer Willem Frederik Joseph is geboren ) te Amsterdam.
.
.
De huwelijks-akte van de ouders leest als volgt: " (...) dochter van Maria Hendricus, en van welke zich als vader erkent heeft Christiaan Lambert Schrik , oud zesentwintig jaren, SOLDAAT in bezetting te Sluis"
Echter, blijkens de huwelijksbijlagen (Film 741-Stadsarchief Amsterdam) wordt Maria Christina weliswaar erkent door de vader, maar .... volgens de overlijdens-akte is Maria Christina vóór de huwelijksdatum van de ouders al overleden !
.
.
.
.
.
.
Volgens de gezinskaart van vader (Dorotheus Jacobus) is Dorotheus Jacobus op 14-01-1919 vertrokken naar de Oostkust van Sumatra (N.I.). Op enig moment is Dorotheus teruggekomen want op 13-04-1927 huwt hij in Amsterdam met Elisabeth Maria Meister. Op 06-05-1927 vertrekt hij opnieuw, dit keer samen met Elisabeth Maria, naar N.I.
Op 26-07-1933 treedt Dorotheus Jacobus echter in het huwelijk met Charlotte Erna Harig, wellicht in Magdeburg (D). Waar de eerste echtgenote Elisabeth Maria is gebleven is (nog) onbekend. Wellicht achtergebleven in N.I., gescheiden of aldaar overleden.
Stads-archief Amsterdam: In 1934 wordt dochter Ursula Bertha in Amsterdam geboren. Indien Dorotheus Jacobus in Amsterdam is overleden, dan in ieder geval na 1955.
.
.
.
.
.
Frederika was zeer waarschijnlijk gehuwd met NN Vonk.
.
.
.
.
.
Jan Cornelis is gedoopt op 11-02-1799 en de doopgetuigen waren: Johan Hendrik Henninghoff en Catharina Zwart. Jan Cornelis overleed in de Leidschestraat - Kanton 2 - Buurt JJ - Nr. 388 te Amsterdam.
.
Wouter is na zijn Evangelisch Lutherse belijdenis des geloofs van 26-03-1847 op 31-10-1848 met attest naar Amsterdam vertrokken (bron: Lidmatenregister Weesp dd. 28-03-1847) en aldaar gehuwd. Na het overlijden van echtgenote Susanna Philippina op 29-10-1862 is Wouter hertrouwd met Anna Maria Utrecht.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Op enig moment vóór of in 1933 zelf, is het huwelijk tussen Hendrik en Clasina Hendrika ontbonden door echtscheiding.
Uit de gezinskaart van schoonvader Dorotheus Jacobus Schrik valt op te maken dat Hendrik op 29-12-1933 (opnieuw) naar Medan is vertrokken. Dit keer hoogst waarschijnlijk met Alida Margaretha Mastenbroek, met wie hij 9 dagen daarvoor (20-12-1933) in het huwelijk was getreden.
Clasina Hendrika is in N.O.I. overleden.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Eerste getuige bij de geboorte-aangifte: Christiaan Ferdinand Schrik (oud 35 jaar en derhalve geboren ca. 1794). Susanna Philippina is overleden aan de Leidschestraat - Kanton 2 - Nr. 724 - Buurt X te Amsterdam.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
De geboorte-akte van zoon Egbert (1831) leest dat: 'een kind van het mannelijk geslacht is geboren waarvan hij (Arent Egberts) 48 jaar oud, verklaarde vader te zijn (...) hebbende hij hetzelfde verwekt bij Jantje Hindriks de Boer, bij hem inwonende". Zoon Egbert is derhalve buiten echt geboren.
De geboorte-akte van dochter Grietje (1832) leest dat: 'een kind van het vrouwelijk geslacht is geboren waarvan Arent Egberts (49 jaar oud) erkende de de vader te zijn (...) en hetzelfde te hebben ('verwekt' ontbreekt) bij Jantje Hindriks de Boer, bij hem inwonende". Dochter Grietje is derhalve buiten echt geboren.
De geboorte-akte van zoon Egbert (1835)leest dat: 'een kind van het mannelijk geslacht is geboren waarvan hij (51 jaar oud) verklaarde vader te zijn (...) hebbende hij hetzelfde te hebben ('verwekt' ontbreekt) bij Jantje Hindriks de Boer, bij hem inwonende". Zoon Egbert is derhalve buiten echt geboren.
De geboorte-akte van zoon Berend (1837) leest dat: 'een kind van het mannelijk geslacht is geboren waarvan hij (arent Egberts) 54 jaar oud, verklaarde vader te zijn (...) hebbende hij hetzelfde te hebben verwekt bij Jantje Hindriks de Boer, bij hem inwonende". Zoon Berendis derhalve buiten echt geboren.
Feitelijk heeft Arent Egberts de kinderen weliswaar erkent maar niet gewettigd. De kinderen behielden daarmee de achternaam: de Boer.
.
Op 03-09-1910 emigreert Cornelis met de ss. 'Rijndam' vanuit Rotterdam naar de Verenigde Staten en arriveert in New York op 13-09-1910. Op 09-06-1914 huwt Cornelis de nederlandse (in Amerika wonende) Johanna Plona de Zeeuw (' Josephine DeZee '). Op 22-03-1919 vraagt Cornelis de Amerikaanse nationaliteit aan.
Cornelis moet kort daarop weer zijn teruggekeerd naar Nederland want op 20-04-1921 vertrekt hij vanuit Rotterdam met de ss. 'Noordam' en arriveert op 01-05-1921 in New York.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Ex: ' De Asperense en Heukelumse Courant ' uit 1890
Dinsdag 18 maart as. zal er in deze gemeente door een echtpaar een zeldzaam feest worden gevierd. Cornelis Martinus de Swart hoopt dan op zijn 84e verjaardag te midden zijner familie, zijn 60 jarig huwelijk te vieren met Sara van oosterom.
In 1830 bij hun huwelijk in deze Gemeente, hadden zij al spoedig teleurstellingen, daar de Swart als mobiel schutter wordt opgeroepen en alzoo de kleermakersnaald voor het geweer moest verwisselen. Zijne vrouw aan zijne zijde in lief en leed besloot dadelijk haaren echtvriend te volgen en zoo toog dit flinke paar beide ten strijde.
De man werd al dadelijk aangesteld tot wasbaas en zijn vrouw tot marketenster, in welke betrekkingen zij beiden de campagne in Belgie hebben meegemaakt. Voor hun oppassend gedrag mochten zij, bij een wapenschouw op de Mookerheide in 1834 de voldoening smaken van Koning Willem 1 een woord van hukde en dank ontvangen.
In 1834 worden beide eervol ontslagen en begonnen met moed hun huishouding alhier, zodat de naald zijne oude rechten weer herkreeg en dapper door den kleermaker tot heden nog wordt gevoerd. Dat de dag van 18 maart niet ongemerkt zal voorbijgaan, daarvoor zullen onze goeden ingezetenen wel zorgen. Beide luitjes verdienen ieders achting en daarom een vreugedag bereid aan een paar, dat 60 jaren geleden mede dapper voor koning en vaderland ten trijde toog.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Johan Hendrik werd geboren op het Oudekerksplein 28, woonde o.a. aan de Tichelstraat 13 en is overleden in de Luthers Diakonessen Inrichting gelegen aan de Koninginneweg 3 te Amsterdam.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Brzozdowce (called Brizdawich in Jewish sources). A town in the province of Lvov, West Ukraine, until WWII Eastern Galicia, Poland.
Jewish lived in Brzozdowce from the end of the 17th century. During that period a wooden synagoggue was built. At the end of the 19th century there were 600 Jews in the town and they had their own Rabbi. After that there was a decline in the population as a result of the emigration to countries overseas and the large towns.
The Jews of the town engaged in commerce mainly on the weekly market days and the annual fair. They wrre also peddlers in the surrounding willages. Some families made a living from farming.
During the period between the two world wars, branches of zionist organisations were established in the town. 'Hamizrahi' was the largsest and most influential. Prior to WWII there were 440 Jews in Brzozdowce.
The holocaust period.
After the outbreak of WWII on September 1, 1939 and as a result of the agreement between Germany and the Soviet Union, the eastern part of Poland came under the jurisdiction of the Sviet Union but it was conquered by the Germans after the invasion of the Soviet Union in June 1941.
The Jews of the town were murdered by the Nazi's during the second half of 1942, after they had been transferred to the ghetto of the neighboring town Bobrika.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
In 1938 werd Egbert Lutinus failliet verklaard als enige firmant van de Haans fruithandel, v.d. Weedestraat 38, Soest. Aaltje verhuisde in 1954 naar Soesterberg, Generaal Winkelmanstraat nr. 48.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
A memorial celebration of her life will be held on Saturday, Oct. 5, 2002, at 2 p.m. at the Kingdom Hall of Jehovah's Witnesses, 2177 Nave Road SE, Massillon, with Kenneth Sellman delivering the memorial service.
Memorial contributions in her memory may be made to Pulmonary Fibrosis Foundation, 1440 W. Washington Blvd., Chicago, Ill. 60607.
Cornelia Diamant was born Nov. 5, 1935, in Breda, Netherlands to Alexander and Johanna Diamant.
She is survived by her husband of 25 years, Sterling E. Appling of Massillon, and two children and their father, Phil van Tol of Orrville, Kim (Trish) van Tol of Wooster, Renee (Jeff) Hartzler of Marshallville, a brother, Alex Diamant Jr. and two sisters, Francisca van-Heelsbergen and Sjaan Wansink of the Netherlands. five grandchildren.
.
.
.
.
.
Op de begraafplaats bij de kerk van het plaatsje Saint-sur-Charente (F) liggen twee Nederlanders begraven die zijn omgekomen in de Tweede Wereldoorlog t.w.: Wilhelmus van Trigt en Kerst Ekema. Beiden zijn omgekomen op 11 augustus 1943 toen het schip waarop zij voeren op een mijn was gelopen, ten oosten van het eiland Ile Madame. Op 16 augustus 1943 vond de begrafenis plaats. Op het graf staan geen namen vermeld.
.
.
.
.
.
.
.
Peter Hermann is na het overlijden van Jakoba van Schaijk in het huwelijk getreden met haar zuster Catharina Hubertina en na haar overlijden met haar zuster Theodora Franzisca van Schaijk.
.
Na het overlijden van Jacoba (Jakoba) is echtgenoot/weduwenaar Peter Hermann Kern hertrouwd met haar zuster Catharina Hubertina en na haar overlijden met haar zuster Theodora Franzisca van Schaijk.
.
Hendrikus Joannes en echtgenote Adriana Wilhelmina zijn geëmigreerd naar de Verenigde Staten en op 06 oktober 1958 aangekomen in New York City.
Bij Koninklijk Besluit van 08 december 1981 werden Hendrikus Joannes (van Duitse afkomst) en echtgenote Adriana Wilhelmina Kern (van Belgische afkomst) genaturaliseerd tot Nederlander.
.
.
.
.
.
.
.
.
De oudste Dörscheider familienamen: KERN
Caspar, Heinrich, Lorenz en mogelijk ook Thomas Kern waren voor 1600 in Dörscheid getrouwd. Johannes Kern, geboren voor 1584, kerkburgemeester, wethouder en gerechtsrechter en klokkenluider, stierf in 1657 door een blikseminslag.
.
.
Leentje (oorspronkelijk Bakker) moet evenwel vanwege de haar gegeven achternaam: Kurvink na de echtscheiding door vader Jacob alsnog zijn erkend en gewettigd.
.
.
.
.
Met dank aan Hermann Knecht - Forschungsgruppe Weiseler Geschichte (D)
Der etwa 30jährige Conrad Kern und die 22jährige Anna Eva Vogel heirateten 1744 in Dörscheid. Die beiden bekamen eine Tochter, dann starb Anna Eva nach nur 22 Monaten Ehe. Im Jahr darauf heiratete Conrad Margarethe Catharina Keiper aus Weisel, mit der er weitere sechs Kinder bekam, von denen fünf später in Weisel und Dörscheid heirateten.
Margarethe Catharina erwarb 1749 einen eigenen Stuhl in der Dörscheider Kirche für einen Gulden und 30 Kreuzer. Im Jahr 1760 beschuldigte Conrad die Frau von Johann Georg Derst und seinen Bruder Jakob, Wendel Leidung aus Weisel Grummet gestohlen zu haben und bekam teilweise Recht vor dem Weisel-Dörscheider Gericht. Im Jahr darauf musste Margarethe Catharina als Zeugin aussagen in einem Streit zwischen Margaretha Elisabeth, der Frau von Peter Loos, und der Tochter von Leonhard Lenz. Dabei gab sie zu Protokoll, dass sie Margarethe Elisabeth Loos schon mehrfach in Otto Saueressigs Garten „Grünes holen“ gesehen habe.
Im Jahr 1773 wird sie zum ersten Mal als Witwe erwähnt, Conrad muss zu dem Zeitpunkt also schon verstorben sein. 1790 teilte sie ihr Erbe unter ihren Kindern auf, wobei sich das gesamte Vermögen auf 1.673 Gulden und 12 Kreuzer belief. Sie selbst starb 1795 mit 69 Jahren.
.
Met dank aan Hermann Knecht - Forschungsgruppe Weiseler Geschichte (D)
Der etwa 30jährige Conrad Kern und die 22jährige Anna Eva Vogel heirateten 1744 in Dörscheid. Die beiden bekamen eine Tochter, dann starb Anna Eva nach nur 22 Monaten Ehe. Im Jahr darauf heiratete Conrad Margarethe Catharina Keiper aus Weisel, mit der er weitere sechs Kinder bekam, von denen fünf später in Weisel und Dörscheid heirateten.
Margarethe Catharina erwarb 1749 einen eigenen Stuhl in der Dörscheider Kirche für einen Gulden und 30 Kreuzer. Im Jahr 1760 beschuldigte Conrad die Frau von Johann Georg Derst und seinen Bruder Jakob, Wendel Leidung aus Weisel Grummet gestohlen zu haben und bekam teilweise Recht vor dem Weisel-Dörscheider Gericht. Im Jahr darauf musste Margarethe Catharina als Zeugin aussagen in einem Streit zwischen Margaretha Elisabeth, der Frau von Peter Loos, und der Tochter von Leonhard Lenz. Dabei gab sie zu Protokoll, dass sie Margarethe Elisabeth Loos schon mehrfach in Otto Saueressigs Garten „Grünes holen“ gesehen habe.
Im Jahr 1773 wird sie zum ersten Mal als Witwe erwähnt, Conrad muss zu dem Zeitpunkt also schon verstorben sein. 1790 teilte sie ihr Erbe unter ihren Kindern auf, wobei sich das gesamte Vermögen auf 1.673 Gulden und 12 Kreuzer belief. Sie selbst starb 1795 mit 69 Jahren.
.
.
.
Cornelis Balthasar was organist van de Pieterskerk in Leiden. In de overlijdens-akte staat foutief vermeld dat Cornelis Balthasar geboren zou zijn in Monnickendam. Volgens de geboorte-akte is hij echter geboren in Leiden.
.
Gerard Anne Elisa Duijster had twee drogisterijen in Noordwijk, eerlijk verdeeld over Binnen en Zee. Gerard Anne Elisa gaf aan Henk Jesse opdracht tot de bouw van een nieuw winkelpand op de kop van de Hoofdstraat. Het zou – wat mij betreft – het mooiste gebouw van Noordwijk worden: “De Punt”. Jesse verbouwinkie eveneens het pand aan het Voorstraatse bezit van Duijster. In zijn winkel verkocht hij naast het reguliere drogistenmateriaal “binnen- en buitenlandse specialité’s” en chemicaliën.
Over Gerard is verder weinig bekend: hij trouwde twee keer: zijn eerste vrouw Hendrika Dersjant stierf in 1931 (het echtpaar had 3 kinderen). In 1933 hertouwde hij met Adriana Zoutendijk, met wie hij nog één dochter kreeg.
.
.
In juli 1959 raakten Jacobus Laurentius en echtgenote Elisabeth betrokken bij een ernstig auto-ongeluk voor een spoorwegovergang op de Rijksweg bij Sittard (L). Ze werden geholpen door het echtpaar Fredrix waarna tussen hen een vriendschap ontstond. Als dank kwam de familie Scheele regelmatig op bezoek in hum Renault Dauphine.
.
.
.
.
- Drager van het Verzetsherdenkingskruis
- Houder van de penning van verdienste van de gemeente Haarlem
Jaap was actief als verzetsstrijder in de regio Haarlem gedurende de Tweede Wereldoorlog en ontving later het Verzetsherdenkingskruis. Na de oorlog werd Jaap actief in de CPN (Communistische Partij Nederland), waarvan twintig jaar in het partijbestuur. Hij werd gevreesd als linkerhand van partijleider Paul de Groot, van wie hij de politiek secretaris was. In deze functie was hij nauw betrokken bij partijzuiveringen. Legendarisch zijn zijn woorden nadat een lastercampagne tegen Ger Harmsen mislukte: "Je kunt iemand wel voor anticommunist uitmaken, maar als hij weigert zich als zodanig te gedragen sta je machteloos."
Jaap was daarnaast werkzaam als redacteur bij het partijblad en dagblad 'de Waarheid'. Samen met broer Joop richtte hij in 1945 een jeugduitgave op van de krant ("Eén") die in de jaren vijftig werd opgeheven.
Eind jaren zeventig werd hij directeur van het Instituut voor Politiek en Sociaal Onderzoek (IPSO), het in 1968 door Paul de Groot opgerichte wetenschappelijk bureau van de CPN, dat in 1990 bij de oprichting van GroenLinks opgeheven werd.
In de jaren tachtig ijverde Jaap voor het samengaan van CPN, PSP en PPR in GroenLinks. In 2007 kreeg hij de erepenning van de stad Haarlem uitgereikt.
.
Correspondent in Moskou (1956-1957)
Lid partijbestuur van de Communistische Partij Nederland (CPN) (1947-1982)
Hoofdredacteur van dagblad "De Waarheid" (1958 tot februari 1978)
Politicus, lid Tweede Kamer der Staten-Generaal van 23-02-1967 tot 08-06-1977 en van 22-12-1977 tot 01-02-1982
Johan Frederik heeft zijn vader niet gekend. Vader is vóór zijn geboorte in 1926 overleden.Hij zat, met een kleine onderbreking, vanaf 1967, veertien jaar lang in de Tweede Kamer voor de CPN. De partij ging later op in Groen Links.
De Tweede Wereldoorlog speelde een grote rol in het politieke debat dat Johan Frederik in Den Haag voerde. Op zijn vijftiende (1942) sloot hij zich aan bij het verzet in Haarlem tegen de Duitsers. Via het verzet kwam hij terecht in de (destijds illegale) CPN. Na de oorlog kwam Johan Frederik in het partijbestuur van de CPN en werd werkzaam bij de partijkrant "De Waarheid". Daar klom hij op tot respectievelijk correspondent in Moskou en uiteindelijk hoofdredacteur.
Van 23-02-1967 tot 08-06-1977 en van 22-12-1977 tot 01-02-1982 was Johan Frederik lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zijn belangrijkste prestaties in het Parlement waren de wettelijke bekrachtiging van 5 mei als Nationale Herdenkingsdag (in samenwerking met Prins Bernhard), en zijn succesvolle campagne het Wageningse Hotel "de Wereld" van sloop te redden. In het hotel kwamen Prins Bernhard en de Canadese Canadese generaal Charles Foulkes met de Duitse generaal Johannes Blaskowitz een technische uitwerking overeen terzake de status quo van de Duitse troepen, die op 04 mei 1945 hadden gecapituleerd. De capitulatieovereenkomst zelf werd op 06 mei 1945 getekend in een verlaten boerderij even buiten Wageningen.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Met dank aan: Wikipedia
Johan Gerrit Willem ging in 1911 naar de KMA in Breda. Hij werd in 1916 aangesteld als commandant van een compagnie wielrijders en volgde een opleiding aan de Nationaal Schietschool in Den Haag.Van 1921-1924 volgde hij de Hogere Krijgsschool. In 1926 ging hij over naar de Luchtvaartafdeling (LVA). Hij was jarenlang betrokken bij oefeningen van de LVA met het Veldleger, vooral gericht op commandovoering.
Johan Gerrit Willem was in het begin der dertiger jaren lid geweest van de NSB en dat werd hem nu kwalijk genomen. Op 25 mei 1940 maakte François van 't Sant bekend dat de Britse geheime dienst hem wilde interneren. Op 28 mei werd Zegers ontboden bij minister Dijxhoorn en kreeg hij per onmiddellijk eervol ontslag. Hij werd dus als burger geïnterneerd.
In september 1944 werd Zegers pas vrijgelaten. Hij mocht niet meer in militaire dienst en ging per 1 december werken voor het Nederlandsche Roode Kruis. Eind januari 1946 keerde hij naar Nederland terug. Hij overleed in Amersfoort op 2 februari 1952, op 61-jarige leeftijd.
De militaire carriere van Johan Gerrit Willem is verder te volgen op: https://forum.stelling-amsterdam.nl/viewtopic.php?f=8&t=2644
Zie ook:
https://www.google.com/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=&ved=2ahUKEwiFtOjDwp_2AhWWP-wKHZshA8gQFnoECAMQAQ&url=https%3A%2F%2Fwww.militairespectator.nl%2Fsites%2Fdefault%2Ffiles%2Fuitgaven%2Finhoudsopgave%2FMS%25204-2008%2520Van%2520Loo%2520Het%2520Nederlandse%2520luchtwapen%2520en%2520denker%2520Zeger.pdf&usg=AOvVaw1fl3hMk_sAnFZBI5c1k8Wg
.
.
.
.
.
.
.
.
Op 05-12-1885 stond Christiaan Ferdinand voor korte tijd geregistreerd als inwoner van Hoorn. Op 19-05-1886 keerde hij weer terug naar Amsterdam. Hij overleed op 17-09-1905 te Amsterdam.
.
.
.
.
.
.
.
Onderscheidingen en decoraties: ON.4, BL, OHK.1, XXX, Mk, OBE.4, ZS.4.
.
Jan Blanken, zoon van de timmerman Jan Theunisz Blanken en Niesje Ariensdr Blieck (later ook den Bliek genoemd), trad in de voetsporen van zijn vader, die waterbouwkundige was in Bergambacht en vanaf 1762 in Haastrecht. Blanken sr. was belast met het ontwerpen en bouwen van molens, sluizen en dijken in de Krimpenerwaard. De jonge Jan Blanken vergaarde bij zijn vader de praktische kennis voor het ontwerpen, verbeteren en beheren van waterstaatkundige objecten.
Het eerste grote project voor Blanken jr. was het droogdok te Hellevoetsluis waarvan de bouw in 1798 startte. Bijzonder hierbij was dat een stoommachine deel uitmaakte van het ontwerp. Het was een van de eerste in Nederland.
In 1808 ontwierp Blanken ook een nieuwe sluisdeur, de waaiersluis.
Met betrekking tot de aanleg van militaire maritieme zaken adviseerde hij onder meer keizer Napoleon Bonaparte, in dat verband was hij verantwoordelijk voor de totstandkoming van de Rijkswerf Willemsoord te Den Helder.
In 1808 werd Blanken, ten tijde van het Koninkrijk Holland Inspecteur-Generaal bij Waterstaat. Hij bleef dat, onder koning Willem I, tot en met 1826.
De meeste bekendheid kreeg Blanken door de realisatie van het Noord-Hollands Kanaal tussen Amsterdam en Den Helder, maar hij was ook verantwoordelijk voor de plaatsing van het systeem van strandpalen langs de Nederlandse kust.
Loopbaan
1775 - eerste ordinaris-opzichter van de Hollandse eilanden Voorne, Goeree en Overflakkee
1785 - luitenant der artillerie
1794 - kapitein der artillerie
1795 - door de Staten van Holland benoemd tot lid van het comité voor superintendentie van zeedijken en weringen in het gewest Holland
1798 - nadat het besluit is genomen tot uitvoering van de sluis- en dokwerken in Hellevoetsluis, benoemd tot directeur
1800 - commissaris-inspecteur van het departement Schelde en Maas benoorden Krammer en Grevelingen
1803 - luitenant-kolonel
1803 - inspecteur in het 1e district van de Waterstaat (Zuiderkwartier van Holland)
1808 - inspecteur-generaal van de Waterstaat
1815 - samen met Cornelis Krayenhoff grondlegger van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
1823 - het dok te Hellevoetsluis volgens plannen Jan Blanken afgebouwd
1826 - ontheven uit zijn functie
Varia
Het naar Jan Blanken genoemde directievaartuig van rijkswaterstaat
Diverse directievaartuigen van rijkswaterstaat kregen de naam Jan Blanken toebedeeld.
De Jan Blankenbrug over de Lek bij Vianen is naar hem genoemd.
In Vianen loopt de Jan Blankenweg. Deze weg loopt langs de voormalige Wilhelminasluis die door Blanken werd gebouwd en in de jaren 1947-1949 is ontmanteld.
Ook in Den Haag, Hellevoetsluis en Gorinchem zijn straten naar Blanken vernoemd.
Op de begraafplaats Sparrendreef te Vianen is het gietijzeren grafmonument van Jan Blanken te vinden.
Sinds 17 juli 2018 staat er aan de Jan Blankenweg te Vianen een informatief monument/kunstwerk ter nagedachtenis aan de waterbouwkundige.
.
.
.
.
.
.
Ms. 'Marnix van Sint Aldegonde'
Het schip werd in 1930 opgeleverd aan de SMN en door de Amsterdamse rederij ingezet op de lijn Amsterdam-Batavia. Op de Marnix was Santeus in 1936 verantwoordelijk voor het blussen van een grote brand aan boord in de Middellandse Zee.
Vanaf 1939 onderhield het schip een pendeldienst tussen Lissabon en Nederlands Oost-Indië. Van 13 mei tot 7 juli 1941 werd het schip te Singapore geschikt gemaakt voor het vervoer van geallieerde troepen. In november 1942 was het ms Marnix van St. Aldegonde betrokken bij Operatie Torch, de geallieerde landing in Noord-Afrika. Het schip stond hierbij bloot aan zware luchtaanvallen, maar liep geen averij op. Op 6 november 1943 werd het schip, dat op weg was van Liverpool naar Salerno, ter hoogte van Cape Bougaroni, door Duitse vliegtuigen tot zinken gebracht. Aan boord bevonden zich 3.235 opvarenden die allen gered konden worden. De Marnix van St. Aldegonde vervoerde tijdens de Tweede Wereldoorlog 24.629 geallieerde troepen.
ss/ms. 'Saparoea'
In 1931 werd het schip (gebouwd in 1921) bij de RDM omgebouwd van stoom- tot motorschip. Daarvoor werd een van de twee motoren van het passagiersschip "P.C. Hooft" gebruikt: een Sulzer twee-tact, acht-cilinder luchtverstuivermotor van 4000 ipk met een boring van 680 mm. Tevens werden drie nieuwe hulpmotoren van Sulzer op het schip geplaatst. Van de oude installatie bleven alleen twee ketels aan boord voor de tankverwarming, de dekwerktuigen en de hutkachels. De tweede motor werd geplaatst in het zusterschip "Salawati". De uitgebrande "P.C. Hooft" werd gesloopt.
In WO-II heeft het schip 225.000 mijlen in oorlogsdienst gevaren. Van 1941 tot 1942 werd ze verhuurd aan het British Ministry of War Transport. In november 1944, onder het gezag van kapitein J. Lassche, werd het schip nabij Humber door een mijn beschadigd. Na een provisorische reparatie in Immingham ging ze begin 1945 naar Antwerpen.
In 1955 werd het schip herdoopt in m.s. "Amstelvliet" en kwam in beheer bij de Reederij Amsterdam (van de SMN) in Amsterdam. In 1957 werd ze verkocht naar Panama en herdoopt in m.s. "Sincerity". In 1958 werd het schip gesloopt in Osaka, Japan.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Op (email)verzoek van John Abbenhuis ((XXXXX@XXXX.XXX)) dd. 18 november 2016 zijn de gegevens van Johannes Adrianus
Abbenhuis geanonimiseerd dmv het verwijderen van het vinkje 'Publiceren', verwijdering van de overlijdensdatum (27-06-1993 Blaricum (Nh), en de ontkoppeling van de persoonskaart Burgerlijke Stand en overlijdensadvertentie. De betreffende stukken zijn overigens nog wel beschikbaar in de betreffende data-bestanden.
.
.
.
.
Johan Adam jr., steenfabrikant werd pachter van meerdere steenfabrieken in de Bommelerwaard en o.m. eigenaar van de ‘Ruiterwaard’, waarvoor hij in 1898 een stoommachine aanschafte. Ook bezat de familie landbouwgronden en verpachtte deze.
Na hun huwelijk verruilden Isabella en Johan Adam Pool jr. de Ruiterstraat 438 voor Kerkstraat 354 (hoek Kerkstraat hoek Ruiterstraat) te Zaltbommel (Gl) en verhuisden een jaar later naar de Gamerschestraat 11.
Na twee vroeg overleden kinderen kregen zij twee zonen, Gerard (Gerard Johan, 1871-1950) en Boet (Johan Adam jr., 1872-1948), en een dochter Heleen (Maria Helena 1876-1966).
Johan Adam overleed in 1910 nadat hij, na een bezoek aan zijn gronden, met zijn sjees van de dijk bij Haaften (Gl) was gereden.
.
.
.
.
Enkele jaren na het overlijden van Gerards' ouders was Gerard op zijn drieëntwintigste naar Batavia afgereisd om ‘carrière’ te maken. Tot zijn benoeming in 1836 als Secretaris der Residentie Kedoe (Magelang, Java) iwerkte hij op het Departement van Financiën en doorliep de rangen tot 1e commies. In datzelfde jaar vestigde het jonge gezin Heijligers-Vermeulen zich in Kedoe. De reis erheen moet moeizaam zijn geweest, want treinen waren er nog niet. Zeker geen pretje, zeker niet met kleine kinderen; de oudste was 5 jaar, de jongste – later mevrouw Philips – nog slechts een paar maanden oud.
Naast zijn bestuurlijke en rechterlijke werkzaamheden als secretaris was hij tevens belast met het toezicht op de door het Gouvernement voorgeschreven gewassen, waarin ook persoonlijk handelen in indigo was toegestaan. Na zijn pensionering zette hij de handel in indigo voort met zijn neven – zonen van zijn zuster Caroline de Maret-Heijligers – en betrok daarbij ook enkele van zijn zonen. De jaren in Kedoe, Magelang moeten voor hem de belangrijkste zijn geweest.
Na twintig jaar onder de tropenzon kreeg Gerard in 1843 tweejarig verlof tot herstel van gezondheid. Het echtpaar Heijligers reisde met hun zeven kinderen via Semarang en Batavia per stoomschip naar Holland en gingen wonen in Zaltbommel, de geboorteplaats van zijn vrouw. Eerst in de Waterstraat en in 1845 in de Ruiterstraat. Zaltbommel stond in die tijd onder gepensioneerde Oost Indië ambtenaren bekend als ‘gezellig en goedkoop’. Zaltbommel had voor die tijd goede bootverbindingen en werd al vroeg aangesloten op het spoorwegnet. Dit laat onverlet dat de leefomstandigheden voor de bevolking zwaar waren. Het hele land kampte immers met tegenvallende oogsten, werkloosheid, barre weersomstandigheden, enz.
Door bemiddeling van Isabella’s oom Christiaan J. Vermeulen werd het 18e eeuwse herenhuis, Ruiterstraat 10, aangekocht dat uiteindelijk in 1850 Gerard’s eigendom zou worden. Uit overlevering is bekend dat het herenhuis al eerder aan Isabella’s familie toebehoorde en dat er een bedrijfspand naast stond waar eens paarden van Napoleon gestald waren en dat later gebruikt werd als brouwerij en pakhuis.
Gerard’s verlof werd tot drie keer toe verlengd, maar in 1846 keerde hij zonder zijn gezin terug naar Nederlandsch Indië waar hij uiteindelijk op wachtgeld werd gesteld. Van Rijkswege werd hem een toelage toegekend ten behoeve van zijn in Nederland achterblijvende echtgenote en kinderen. In 1847 werd Gerard eervol ontslagen met toekenning, onder ’s Konings goedkeuring, van f 1.425 ’s jaar pensioen en na een maandenlange zeereis was hij datzelfde jaar tegen Kerstmis definitief terug bij zijn gezin op de Ruiterstraat.
Na zijn pensionering werd hij ijzerhandelaar, waarschijnlijk met zijn buurman Enthoven die op nummer 16 woonde. Hij was lid van de gemeenteraad in Zaltbommel van 1851 tot 1867, regent van het Bommels Gasthuis, bestuurslid van Sociëteit de Verdraagzaamheid, voorzitter van de Commissie voor de restauratie van de Toren van de Sint Maartenskerk (1867) en getuige bij het huwelijk van de Bommelse Suzanne Leenhoff (1829-1906) en de beroemde Franse kunstschilder Edouard Manet (1832-1883). Hij overleed op 2 november 1875 en werd begraven op de begraafplaats Bossche Poort.
Het echtpaar Heijligers-Vermeulen kreeg 13 kinderen:
Louise, Gerard, Eduard, Betsy, Charles, Richard Theodor, Willem Richard en Isabella Maria werden geboren in Nederlands Indië. In Indië overleed Richard Theodor (1839-1841) en vlak na aankomst in de Waterstraat stierf Willem Richard (1841-1844). In de Ruiterstraat werden Arnoldus, Dora, Henri, Jules en Louis geboren en brachten daar hun jeugd door met hun oudere broers en zusters.
Uit het Nederlands Hervormd lidmaatregister blijkt dat allen belijdenis deden in de Sint Maartenskerk. Volgens de gegevens uit het bevolkingsregister zou vader Gerard Rooms Katholiek zijn gebleven.
Gerard (Gerhardus Johannes) Heijligers Gerard was het vijfde kind van Johannes Hendricus Heijligers ( ), en Maria Catharina Geestman. De ondertrouwakte van zijn ouders luidde: vader, lakenkoper komend uit Raijen, ouders doot. Aan het einde van de 18e eeuw was Gerard s vader, zoals veel Hollanders, uit Geldren Pruisen verbannen en naar Amsterdam gekomen. Vaak werd bij inschrijving in de gemeente ouders doot opgegeven, daar anders de kans groot was om teruggestuurd te worden. Ook Maria Catharina Geestman s ouders waren immigranten uit Duitsland.
.
.
.
.
Karel Willem Frederik Marie, geboren in Utrecht en katholiek opgevoed, stamde uit een familie van beroepsmilitairen. In 1906, werd hij samen met zijn twee jaar jongere broer Lou A.C.M. Doorman, adelborst en in 1910 kwam zijn benoeming tot officier. In dit laatste jaar vertrok hij aan boord van het pantserschip "Tromp" naar Nederlands-Indië. Gedurende zijn eerste torn van drie jaar was hij van januari 1912 tot december 1913 geplaatst aan boord van de schepen "van Doorn" en "Lombok" met als voornaamste doel het in kaart brengen van de kustwateren van Nieuw-Guinea. Begin 1914 keerde hij terug in Nederland met het pantserschip "De Ruyter" en in maart 1914 kwam zijn verzoek tot plaatsing bij de Luchtvaartafdeeling. Vanaf april 1914 was hij geplaatst aan boord van de pantserkruiser "Noord-Brabant" en met dit schip maakte hij vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de missie naar Albanië mee om het stoffelijke overschot van de aldaar gesneuvelde majoor L.W.J.K. Thomson op te halen.
Zijn verzoek tot plaatsing bij de vliegdienst werd in de zomer van 1915 na een strenge keuring gehonoreerd en zodoende werd hij één van de eerste marineofficieren die een vliegbrevet behaalde.
Van 1915 tot 1918 was hij gestationeerd bij de Luchtvaartafdeling (LVA) te Soesterberg onder commando van de kapitein later majoor der genie H. Walaardt Sacré. Hij ontmoette daar onder meer Albert Plesman, die daar eerst als waarnemer verbleef maar later ook als vlieger werd opgeleid maar dan van de landmacht. Ook andere bekende vliegers zoals de instructeur Willem Versteegh, G.A. Koppen en de latere professor P.M. van Wulfften Palthe behoorden tot zijn collegae. In 1915 behaalde hij onder leiding van de eerste luitenant F.A. van Heyst zijn civiele (FAI) vliegbrevet en in 1916 het belangrijkere marinevliegbrevet.
Van 1917 tot 1921 was hij instructeur, eerst te Soesterberg en vanaf oktober 1918 op het marinevliegkamp De Kooy bij Den Helder. Van dit laatste vliegkamp van de marine was hij van 1919 tot 1921 tevens de commandant. Tot zijn leerlingvliegers behoorden o.a. de later bekende vliegers, H.M. Schmidt Crans, Q. Tepas, E. van Dijk, M.F. Elkerbout en W.H. Tetenburg. Vanwege zijn verdiensten als organisator van de nog zeer prille Marine Luchtvaartdienst werd hij in 1922 koninklijk onderscheiden (ridder in de orde van Oranje Nassau).
Een ernstige armkwetsuur, opgelopen door een val in een wak bij een schaatstocht naar De Kooy begin 1919 en waar hij zijn levenlang last van zou houden, plus het feit dat bezuinigingen op de Marine Luchtvaartdienst in de maak waren, zorgden ervoor dat Doorman zijn actieve vliegloopbaan moest (en wilde) opgeven. Van november 1921 tot november 1923 volgde hij de opleiding bij de Hogere Marine Krijgsschool aan de Nieuwe Uitleg te Den Haag, essentieel voor een verdere loopbaan als marineofficier voor met name staffuncties. Na een succesvolle afronding van deze opleiding, waarin hij onder meer onderzocht de communicatie van vliegtuigen met schepen volgde december 1923 een plaatsing op het departement van Marine te Batavia. Doorman had daar onder meer zitting in commissies die moesten leiden tot het samensmelten van de Marine Luchtvaartdienst met de luchtvaartafdeling van het KNIL. Deze samensmelting heeft nooit plaatsgevonden door het verzet van zowel Marine als de Luchtvaartafdeling van het KNIL.
Vervolgjaren Koninklijke Marine.
In 1926 volgde, na elf jaar, weer eens een langere benoeming aan boord van een marineschip, namelijk op het pantserschip Hr. Ms. De Zeven Provinciën". Tot eind 1927 was hij aan boord van dit schip geplaatst als Officier van Artillerie, later in combinatie met de functie van eerste officier. Begin 1928 keerde hij terug naar Nederland en werd hij geplaatst op het departement van Marine te Den Haag als eerst verantwoordelijke voor de aanschaf van materieel voor de Marine Luchtvaartdienst. Begin 1932 volgde zijn eerste commando over een schip, namelijk de mijnenlegger"Prins van Oranje". Met dit schip voer hij in hetzelfde jaar voor de derde maal naar Nederlands-Indië. Al snel werd dit commando vanaf 1932 ingeruild voor dat van een torpedobootjager, eerst de "Witte de With" en later, vanaf eind 1932, "de Evertsen". Met dit laatste schip was hij ook betrokken bij de actie tegen de muiters op "De Zeven Provinciën", februari 1933.
In januari 1934 keerde Doorman terug naar Nederland met "de Evertsen". Hierna volgde een periode van drie jaar als chefstaf van het marinecommandement te Den Helder. In 1936 schreef Doorman een verzoek aan de minister van Defensie "om het commando over een kruiser in Nederlands-Indië te mogen vervullen". Als gevolg hiervan vertrok hij, inmiddels met de rang van kapitein ter zee, in 1937 naar Nederlands-Indië om als commandant over respectievelijk de kruisers "Sumatra" en "Java" het bevel te voeren. In augustus 1938 volgde zijn benoeming tot Commandant van de Marine Luchtvaartdienst in Nederlands-Indië. Vanuit zijn standplaats, het marinevliegkamp Morokrembangan te Soerabaja, maakte hij menige inspectietocht door de Archipel.
Tweede Wereldoorlog.
Op 16 mei 1940 werd hij benoemd tot Schout-bij-Nacht en op 13 juni 1940 nam hij aan boord van de lichte kruiser "Hr. Ms. De Ruyter" het commando over van het eskader van schout-bij-nacht G.W. Stöve te Soerabaja. Begin 1942 kreeg hij het bevel over de Combined Striking Force van ABDACOM, het American British Dutch Australian Command. Doorman kwam om het leven toen zijn schip "De Ruyter" tijdens de Slag in de Javazee tot zinken werd gebracht. Een deel van de bemanning kon worden gered, maar Doorman verkoos, volgens oude marinetraditie, met het schip ten onder te gaan. Op 5 juni 1942 werd hem postuum de Militaire Willemsorde, IIIe klasse verleend, die op 23 mei 1947 door luitenant-admiraal C.E.L Helfrich, aan boord van "Hr. Ms. Karel Doorman" in bijzijn van Prins Bernhard, werd uitgereikt aan de oudste zoon van de Schout-bij-nacht.
Doorman is van 06-05-1919 tot (wegens echtscheiding)16-06-1934 getrouwd geweest met Justine Amatha Dorothea Schermer (later gehuwd met Schout bij Nacht Dirk Christiaan Marie Hetterschij), en vanaf 08-10-1934 met Isabella Jacqueline Julie Jeanne Heyligers.
Tussen 1946 en 2006 zijn met tussenperioden drie vaartuigen in dienst geweest van de Koninklijke Marine vernoemd naar Karel Doorman, waaronder een voormalig Brits vliegdekschip uit de Colossusklasse, het grootste schip ooit door de marine gevaren.
In 1949 werd een straat in het centrum van Rotterdam naar Karel Doorman vernoemd, en in 1959 gaf de winkeliersvereniging aan beeldhouwer Willem Verbon opdracht voor een bronzen borstbeeld. Op de sokkel staat onder andere de tekst "Invia virtuti, nulla est via" (voor moed is geen weg onbegaanbaar). Ook in ruim 120 andere Nederlandse steden zijn straten naar hem vernoemd.
Zeeverkennersgroepen in de plaatsen Rotterdam, Amersfoort, Terneuzen, Bergen Op Zoom en Maassluis dragen tevens zijn naam.
"Ik val aan, volg mij".
Karel Doorman wordt vaak geëerd omdat hij tijdens de Slag in de Javazee "Ik val aan, volg mij" zou hebben bevolen, wat erg dapper werd gevonden. De werkelijke verklaring ligt, ter interpretatie, echter anders.
Op 27 februari 1942 om ongeveer vier uur 's middags kregen de Japanse en geallieerde eskaders elkaar in zicht. Het geschut van de beide Japanse kruisers reikte echter verder dan het geallieerde geschut, en omstreeks vijf uur werd de Britse kruiser "Exeter" getroffen. Twintig minuten later werd de Nederlandse torpedobootjager "Hr. Ms. Kortenaer" getorpedeerd. Het schip explodeerde en brak in twee stukken. In het geallieerde eskader ontstond verwarring over de te volgen koers, onder meer doordat "de Exeter" nog maar op halve kracht kon varen en op eigen gelegenheid naar de haven Tanjung Priok wilde terugkeren.
Gedachtig de hem door het oppercommando verstrekte instructie, gaf hij, bij de nadering van de Japanse vloot, bevel tot de aanval. Het tactisch sein 'Ik val aan, volg mij' heeft hij als zodanig niet bij het begin van deze slag in de Javazee uitgezonden. Het is een zeer vrije vertaling van het door hem toen verstuurde sein 'All ships - follow me' om de ontstane verwarring te verhelpen. De slag die op 27 februari 1942 met onderbrekingen ruim zeven uren duurde, eindigde met de vrijwel volledige vernietiging van Doormans eskader. De eskadercommandant sneuvelde op 28 februari 1942 aan boord van het vlaggeschip "Hr. Ms. De Ruyter" dat op 27-02-1942 om 23.40 uur door de zware Japanse kruiser "Hagoru" werd getorpedeerd en 1,5 - 2 uur later op 28-02-1942 ongeveer 60 km zuidwest van het eiland Bawean zonk.
In de Haagse Kloosterkerk hangt een herdenkingsplaquette en er worden met enige regelmaat herdenkingen gehouden voor de Slag in de Javazee.
Onderscheidingen:
Militaire Willemsorde, 3de klasse
Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
Ridder in de Orde van Oranje-Nassau
Officier in de Orde van Oranje-Nassau
Oorlogsherinneringskruis met twee gespen
Onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier, met cijfer XXX
Mobilisatiekruis 1914-1918
Virtuti Militari, zilveren kruis, 5de klasse (Polen)
.
.
.
Antoon Francois was een kunstenaar die heel direct zijn inspiratie zocht in de Hollandse genrestukken van de 17e eeuw. Vooral zijn fijn geschilderde binnenhuisjes en figuurstukken doen wat sfeer en onderwerp betreft denken aan het werk van Pieter de Hooch. In het kleurgebruik en de uitwerking van de figuren toont hij zich een onafhankelijk en vaardig schilder. Hij werd geboren in Batavia in Nederlands-Indië en woonde en werkte voornamelijk in Geertruidenberg, Brussel en Den Haag.
.
.
.
Na twee opvolgende huwelijken met respectievelijk Gerardus Klop en Wilhelmus van Trigt, is Adriana Wilhelmina in 1958 met haar vierde echtgenoot Hendrikus Joannes Nies, samen met zoon Philibertus Jacobus (van Tol) geëmigreerd naar de Verenigde Staten van Amerika en op 06 oktober 1958 aangekomen in New York City.
Bij Koninklijk Besluit van 08 december 1981 werden Adriana Wilhelmina (van Belgische afkomst) en echtgenoot Hendrikus Joannes Nies (van Duitse afkomst) genaturaliseerd tot Nederlander.
.
.
.
Philibertus Jacobus is geboren uit een buitenechtelijke relatie van moeder Adriana Wilhelmina Kern en een (vooralsnog onbekende) 'man van Indonesische afkomst'. Philibertus Jacobus is weliswaar gewettigd door de (1e) echtgenoot van moeder: Antonius Johannes van Tol, maar een en ander heeft, naar verluid, uiteindelijk geleid tot echtscheiding van de ouders in 1931.
MARSHALLVILLE -- Phil vanTol passed into the presence of the Lord on Tuesday, April 22, 2014, after a lengthy illness. Very recently, Phil prayed for salvation and received Jesus Christ as his Lord and Savior. He attended Orrville Christian & Missionary Alliance Church.
Phil was born to Adriana Wilhelmina Nies (born Kern) and Antonius Johannes van Tol, Nov. 23, 1929, in Rotterdam, Holland. Growing up he was very athletic and active, participating and winning medals in bicycling, distance running and boxing. At 17, he joined the Royal Dutch Air Force, specializing in communications.
He married Cornelia "Corrie" Diamant in 1956, and on the 19th January 1957 they took the ocean liner "s.s. Nieuw Amsterdam" to the United States, landing in New York harbor, where they saw Lady Liberty for the first time. From there they traveled to Ohio by train, arriving in Orrville, where they started their family. They proudly became U.S. citizens in 1967.
Phil supported his family by working several jobs at a time including at Smith Dairy, from which he retired after 30 years of service. There he became known for his skills making cottage cheese, which was entered in worldwide competitions, winning many honors for the company. It was a physical job; he was proud of his work and he strived for perfection and quality in his end products.
He was a wonderful father, kind to his children and loved spending time with his family. Summers were often filled with camping trips, fishing and enjoying the outdoors. These activities brought many happy memories for all.
While typically a quiet man, Phil found his voice around a card table. He made many friends while playing cards. He was a stickler for the rules and truly enjoyed enforcing them. Once you got to know him, you found him very humorous. He loved to tease strangers who quickly became friends. He could be very charming and win you over easily.
Phil leaves a daughter, Renee (Jeff) Hartzler; a son, Kim (Trish) vanTol; grandchildren, Jordan (Kimberly) Hartzler, Aaron (Yana) Hartzler, Hannah Hartzler (Benjamin) Alderfer, Carly vanTol and Lexi vanTol; and a great-grandson, Josiah Hartzler.
A memorial service will be Friday, April 25 at 11 a.m. at Orrville Christian & Alliance Church, 300 S. Walnut St., Orrville, with pastor Paul Simonsen officiating.
The family will receive friends Friday from 10-11 a.m., prior to the services at the church. Online registry and expressions of condolence may be made at www.aublefuneralhome.com. Auble Funeral Home in Orrville is assisting the family.
The family would like to thank the entire staff at West View Healthy Living Transitional Care Unit for its loving care and expertise. Thanks to the home care staff from Personal Touch of Wooster. Many thanks to the church family at Orrville Christian & Missionary Alliance for its prayers, love and support.
.
.
.
.
Met dank aan: julieallebewijzen.blogspot.com (auteur William Deymann)
Frederik Hendrik en Julie Charlotte trouwen op 22 februari 1866 in Batavia en zullen een deel van het grote landhuis met kampong van de familie Chün hebben betrokken. Het ruime huis stond in de toen aan de weelderig begroeide Bidara Tjina weg in de snel groeiende wijk Meester Cornelis.
Frederik zou zich veel later opnieuw in Indië vestigen als ‘Translateur Fransch-Engelsch’. Zou Frederik wat zijn beroepskeuze betreft beïnvloed zijn geweest door zijn oom Guillaume Francois van Raemdonck (Brussel 1802) die was getrouwd met een zus van zijn schoonmoeder Julie Charlotta. Guillaume was in 1837 getrouwd met de toen 15 jarige Mietje Martha Diering. Nadat Guillaume in 1874 was overleden heeft Tante Mietje zich in Brussel gevestigd. Haar correspondentie werd echter verzorgd door Frederik en Julie die zich inmiddels in België hadden gevestigd in de Antwerpse Vestingstraat 25.
Vermoedelijk heeft Frederik in Antwerpen zijn translateurs diploma’s weten te behalen en kon hiermee op 22 oktober 1881 met inmiddels zes kinderen vanuit Amsterdam met stoomschip “Prins Alexander” naar Batavia terugkeren. Het jongste kindje was de in 1880 geboren dochter Jeanne, de zo dominante grootmoeder van Julie van der Steur. Grootmoeder Jeanne heeft nooit in Den Haag gewoond zoals Julie veronderstelde. De ‘Haagse opvoedingsmethoden' zoals Julie de aanpak van grootmoeder Jeanne benoemde zullen eerder ingegeven zijn door eenzaamheid, boosheid en verbittering bij Jeanne en kwamen zeker niet uit Den Haag.
Jeanne groeide op in het benauwde en toen nog kleinburgerlijke Soerabaja. Haar vader Frederik zou in februari 1887 nog geen 46 jaar oud komen te overlijden. Haar moeder had voortaan alleen de zorg over zes opgroeiende kinderen waarvan Jeanne de jongste was. Jeanne bezocht de meisjesschool en daarna de HBS. De weekeinden en vakanties werden veelal in de koele heuvels bij Lawang en Tosari onder de Bromo vulkaan doorgebracht. Haar oudere broers werden later hoge ambtenaren bij het Indische Gouvernement.
Haar oudere zus Charlotta zou in 1896 huwen met de later zeer bekend geworden directeur eigenaar van het fameuze Hotel Oranje, Lucas Martin Sarkies. Jeanne zal als jongste dochter haar moeder Julie terzijde hebben gestaan rond het huishouden in de rustige wijk Toentoengan. Er waren warme contacten met de andere families Heiligers en Chun die verspreid over Java woonden of op Sumatra. De huwelijken van de oudere zoons en dochters zorgende eveneens voor veel afleiding in huis. In die dagen was Soerabaja een snel groeiende stad waar de marine en de handelsbanken maar ook de gouvernementele instellingen voor veel werk zorgden. Maar ook een zich snel uitbreidende stad waardoor de inlanders geleidelijk uit hun kampongs werden verdreven naar het achterland.
.
.
Tussen 1794 en 1814 is Geldern bezet door Franse troepen. Doordat de Fransen een beleid van secularisatie voeren, wordt in 1802 het Karmelietenklooster in Geldern opgeheven. Het klooster bestond op dat moment bijna vijfhonderd jaar. Na het Congres van Wenen in 1815 komt de stad Geldern dan toch definitief in Pruisische handen. Hierdoor is het nu nog steeds een Duitse stad.
Duitse stad
Lange tijd lijkt Geldern geen echte Duitse stad. Tot 1815 blijft de voertaal in de regio Nederlands. Pas daarna wordt in de kerk en op school uitsluitend Duits gesproken. Maar ook daarna worden de inwoners van de stad geen échte Duitsers. In Duitsland worden de inwoners rondom Geldern gezien als ‘national unzuverlässig’. De Gelderse Duitsers zouden dus geen volledig betrouwbare inwoners van het Duitse Rijk zijn.
Toen de onvermogende kleermaker in 1793 aangifte deed van zijn huwelijk en ook toen deze in 1803 (in het geboortejaar van zoon Gerhardus Johannes, de eed aflegde als poorter van Amsterdam, deed hij dat in het prachtige stadhuis van Amsterdam. Enkele jaren later had de opheffing van de V.O.C. (1799) en de Franse bezetting het land in armoede gebracht. Het stadhuis was in beslag genomen door Koning Lodewijk Napoleon en verheven tot koninklijk paleis. Het zou na de bevrijding in 1813 nog tientallen jaren duren voordat de welvaart in de stad kwam.
Het is bijzonder dat in die arme tijden het kleermakersgezin het hoofd boven water hield. De tijdsomstandigheden waren aan die gedwongen eenvoud niet vreemd. In de jaren 1794 tot 1809 werden 8 kinderen geboren en zij groeiden op in de Bethaniën buurt. Het vierde kind overleed enkele dagen na de geboorte. De vier zonen vertrokken naar Nederlands Indië om carrière te maken, twee als militair en twee als ambtenaar.
Volgens de overlijdens-akte zou Johannes Hendrikus (Jan Hendrik) 58 jaar oud geworden zijn en dus geboren in 1761. Het was destijds veel voorkomend dat aangevers van overlijdens niet op de hoogte waren van de ware leeftijd van de overledene. Ook in dit geval lijkt daar sprake van.
.
.
.
Jules was de twaalfde telg en groeide op in de Ruiterstraat in Zaltbommel en na het gymnasium ging hij evenals zijn broers Charles, Arnold, en Louis rechten studeren in Leiden. Op vierentwintigjarige leeftijd, in 1874, promoveerde hij tot doktor in de rechten op het proefschrift ‘De dronkenschap uit een strafrechtelijk oogpunt beschouwd’ en kwam hij terug naar de Ruiterstraat. Hij werd advocaat bij de arrondissementsrechtbank te Tiel.
In 1876 vond het huwelijk te Zaltbommel plaats van Jules Heijligers met Jacqueline (Clara Johanna Jacoba Esser,1851-1900), dochter van Jan (Johan Adriaan Jacob Esser, 1807-1851) en Betsie (Jonkvrouwe Theodora Elizabeth Bowier, 1815-1890). Een jaar later werd hun zoon Jules jr. (Julius Cornelis Theodorus Gerhardes Johannes, 1877-1945) geboren in de Ruiterstraat. En toen deze nog geen jaar oud was, wisselde het gezin de Ruiterstraat voor Nederlands Indië. Jules, O.I. rechterlijk ambtenaar was als Substituut Griffier Rechtbank te Blora, Midden Java, aangesteld.
Met verlof uit de Oost, in 1882, werd in de Ruiterstraat Jules’ en Jacqueline’s tweede zoon Theo (Adriaan Theodoor Louis Allard, 1882-1951) geboren. Twee jaar later reisde het gezin met de Rotterdamsche Lloyd per ss ‘Batavia’, gebouwd bij de Koninklijke Maatschappij ‘De Schelde’, Vlissingen (1883), naar Semarang en reisden door naar Probolingo (Oost Java). Jules was benoemd tot lid van Justitie, voorzitter van de Landraden te Bondowoso en Djember.
In de jaren 1888 tot 1893 – met ziekteverlof in Nederland – was hij referendaris bij Waterstaat en secretaris der Staatscommissie Arbeidsenquête.
In 1893 volgde de benoeming tot hoogleraar aan de Indische Instelling te Delft om college te geven in de wetboeken van Nederlands Indië. Na een kortstondig ziekbed overleed zijn vrouw Jacqueline in de leeftijd van negenenveertig jaar op 11 november 1900. Datzelfde jaar volgde de sluiting van de Indische Instelling en werd Jules benoemd tot Rechter – op voordracht van de minister van Justitie – in de Gemengde Rechtbanken te Egypte en had de eerste twee jaar zitting in Mansoera (Nijldelta, 150 km ten noorden van Caïro) en vervolgens in Caïro.
Ook hield hij zich bezig met filologische onderzoekingen en schreef een Frans werk ‘Traces du Portugais dans les principales langues des Indes néerlandaises’, waarvoor hij een hoge Portugese onderscheiding kreeg. In 1905 werd hij bevorderd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
In de zomer van 1919 bracht Jules, weduwnaar, zijn laatste verlof in Nederland door en keerde in oktober terug naar Caïro met de bedoeling een laatste zittingsperiode mee te maken en dan met pensioen te gaan. Het mocht niet zo zijn, want kort na zijn 69e verjaardag werd hij ziek. Na 19 jaren in Caïro stierf hij op 25 januari 1920 in het Italiaanse hospitaal, Abassieh, Caïro.
Gerard Johan Pool, oudste zoon van Johan Adam Pool jr. en Isabella Maria Heijligers, was steenfabrikant en handelsagent. Hij bezat meerdere gronden en hield paarden in de weilanden van zijn vader. Rond 1900 verbleef hij regelmatig voor langere tijd in de Ruiterstraat. Ook werkte hij samen met zijn neven Gerard en Anton Philips (Philips Gloeilampen-Eindhoven). In 1906 verliet hij Zaltbommel definitief. Hij trouwde twee keer, met respectievelijk Anna Gesina van den Berg en met Pauline Kölbe.
.
Met dank aan: http://www.ruiterstraat-online.nl
Onderstaande tekst is ontleend aan de tentoonstellingscatalogus ‘Onder den Sint-Maarten’, Jugendstil uit Zaltbommel. Er is vooral gebruik gemaakt van de teksten van Peter Schipper in deze catalogus.
De oprichting van ‘Onder den Sint-Maarten’
Johan Adam Pool werd geboren in Zaltbommel op 27 mei 1872. Zijn vader had een steenfabriek in Zuilichem. Het gezin woonde aanvankelijk in de Gamerschestraat, vervolgens bij schoonmoeder, de weduwe Vermeulen–Heijligers in de Ruiterstraat nummer 10, en na een vijfjarig verblijf in Nijmegen vanaf 1891 weer in Zaltbommel aan de Nieuwstraat.
Nadat schoonmoeder in juni 1900 overleden was, betrok het gezin haar huis aan de Ruiterstraat. Johan Adam jr. was toen al het huis uit. Hij studeerde van 1892-1896 bouwkunde aan de Polytechnische School in Delft. Eenmaal afgestudeerd als bouwkundig ingenieur keerde hij in 1898 terug naar zijn vaderstad om er met zijn vrouw Henriette van Heukelom in een pand aan de Nieuwstraat te gaan wonen.
In de schuur bij het familiehuis aan de Ruiterstraat begon J.A.Pool jr., geholpen door een timmermansknecht, te experimenteren met het zelf maken van meubelen, koperbeslag en koperen producten. Vooral door gebrek aan technische kennis waren de resultaten geen onverdeeld succes: ‘…de meubelen waren ongeschikt om te gebruiken, zoo nu en dan zakte je door een stoel heen en altoos zat je er ongemakkelijk op.’
Omdat verbetering uitbleef, besloot Pool te stoppen en een betrekking te aanvaarden op de steenfabriek van zijn vader. Daar kon hij zijn draai niet vinden en ging werken voor ‘een bouwkundig blad’, dat hem uitzond naar Parijs om er over de Wereldtentoonstelling van 1900 te schrijven. Daar kwam hij in contact met uiteenlopende uitingen van kunstnijverheid; vooral het Engelse koper viel bij hem in de smaak. Het gaf hem een nieuwe impuls om zelf verder te gaan met experimenteren. Belangrijk was de hernieuwde ontmoeting met K.L. Sluyterman (1863-1931), leraar decoratieve kunst en ornamenttekenen, die hij kende van zijn studietijd aan de Polytechnische School. Sluyterman logeerde in Zaltbommel bij zijn vader, die er emeritus-predikant was. Sluyterman spoorde Pool aan het ontwerpen weer ter hand te nemen en zo startte hij in de Ruiterstraat opnieuw met kopergieten, drijven en ciseleren.
Zeker in het begin ging dit niet van een leien dakje, vooral door gebrek aan vakbekwame koperslagers. Aanvankelijk nam Pool een koperslager uit de stad aan, maar die bleek meer belangstelling te hebben voor jenever en de kroeg. Uiteindelijk gelukte het een vakman uit Friesland aan te stellen. De basis voor de koperslagerij, waarin klokken, vazen, lampen, serviezen en kandelaars werden vervaardigd, was gelegd.
Uiteindelijk werkten er zo’n vijf koperslagers. De andere poot van het bedrijf was de meubelmakerij. De bedrijfsruimte bij het huis was in feite niet meer dan een ‘onaanzienlijk oud gebouw met kruisraampjes en groote schouwen’. Hier vervaardigde men op ambachtelijke wijze de kasten, tafels, stoelen, kapstokken, buffetten en complete ameublementen, zoals slaapkamers. Om de vaardigheden van zijn ambachtslui te vergroten liet Pool hen, onder leiding van de heer Diemont, leraar tekenen aan de H.B.S., een tekencursus volgen.
Door successen op tentoonstellingen, aandacht in de pers, resulterend in toenemende bestellingen, werd de onderneming langzamerhand te groot voor het onderkomen aan de Ruiterstraat. Het huren van lokalen in de oude gemeenteschool aan het Kerkplein bood vanaf februari 1901 soelaas voor de meubelmakerij. Volgens de bewaard gebleven plattegrond waren er twee grotere werkplaatsen, twee kleinere en een monsterkamer. Een jaar later groeide men ook hier uit en zocht Pool een oplossing buiten Zaltbommel.
Voorjaar 1902 nam hij de meubelfabriek van Amstelhoek in Haarlem over, die in financiële moeilijkheden was geraakt. Het was de opmaat voor een eigen, door architect J.A.G. van der Steur ontworpen fabriekspand aan de Schotersingel – Maarten Heemskerkstraat.
Vestiging in het Westen bracht het voordeel dat de firma dichter bij het potentiële koperspubliek zat dan in de provincie. Op een terrein vóór de fabriek bedacht Van der Steur in 1903 een door bomen omzoomde oprijlaan, een pleintje met pomp en een Oudhollands gebouw voor toonkamers. De vertrekken waren aangekleed als huis-, ontvang-, eet- en slaapkamers. Hier produceerde de firma nog tot 1936 met een gemiddelde bezetting van 65 tot 80 man personeel verder. De Bommelse vestiging werd niet onmiddellijk gesloten, maar bleef tot 1904 en mogelijk tot 1906 in werking.
J.A. Pool overleed op 28 november 1948 te Rotterdam.
.
.
.
Josephus Balthasar werd, nauwelijks 15 jaar oud, 'Apprenti Marin' (lichtmatroos) en maakte omstreeks 1813, na de Franse bezetting de overstap naar het leger. Hij nam deel aan de campagne voor het beleg van Naarden en in oktober 1815 vertrok hij van Texel per korvet, Zr.Ms. Ires, via Ceylon naar Batavia. Deze reis duurde 7 maanden.
Tot aan zijn pensionering in 1835 diende hij bij de Artillerie Oost Indië op Sumatra en Java en verkreeg de titulaire rang van Luitenant Kolonel Oost-Indisch Leger. Joseph werd in augustus 1843 benoemd tot Ridder der Militaire Willemsorde 4e klasse.
.
.
.
.
Op 15-01-1881 keerde Francois Charles Antoine terug uit Oost-Indië en overleed 29 dagen later in Geertruidenberg (Nb). Over het huwelijk met Nellij Schuijt zijn (vooralsnog) geen gegevens aangetroffen. Dochter Lucie Marie Leontine is op enig moment (wellicht met moeder Nellij) naar Nederland gekomen.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Grandson Richard Verheul (son of Martha van Tol and Rocus Verheul) wrote by email 30-01-2023:
' This is my grandfather, he was also in a German Concentration camp. This is a passport the Germans made up for him. You can see he was not happy, the stress is in his face.
After 3 Years he escaped, it was winter time, he traveled on foot only at night, and slept during the day, it took him 6 weeks to get home. He was suffering from malnutrition, very weak, and had sores all over his body.
The Germans came looking for him and my grandmother Apolonia hid him in a crawl space, under the floor. The Germans found him, and when they saw the sores on his body, they asked “ What’s This ? “….. Apolonia replied, “ Small Pox”… The Germans couldn’t get out of the house fast enough.
My grandfather died in hospital, from kidney disease. My sister Geraldine remembers he was in agony. He passed away between 1952- 1954 in the hospital. I presume Amsterdam. Perhaps you could find out the date '.
TRANSLATION
Kleinzoon Richard Verheul (zoon van Rocus Verheul en Martha van Tol) schreef het volgende via email dd. 30-01-2023:
' Dit is mijn grootvader, hij zat ook in een Duits concentratiekamp. Dit is het paspoort dat de Duitsers hem verstrekten. Je kunt zien dat hij niet gelukkig was, de stress in zijn gezicht.
Na 3 jaar ontsnapte hij, het was wintertijd, en reisde per voet gedurende de nacht, en sliep overdag, het heeft hem 6 weken gekost om thuis te komen. Hij leed aan ondervoeding, was heel zwak en had zweren over zijn gehele lichaam.
De Duitsers zochten hem and my grandmother Apolonia verstopte hem in een kruipruimte onder de vloer. De Duitsers vonden hem en toen ze de zweren op zijn lichaam zagen, vroegen zij: ' Wat is dit ? ' ..... Apolonia antwoordde: ' Pokken ' .... The Duitsers wisten niet hoe snel ze het huis uit konden komen.
Mijn grootvader is overleden in een ziekenhuis aan een nierziekte. Mijn zuster Geraldine herinnert zich hoezeer hij in nood verkeerde. Hij overleed tussen 1952 en 1954 in het ziekenhuis. Ik vermoed in Amsterdam. Misschien kun jij de datum achterhalen '.
Leonardus is gedwongen tewerkgesteld in Duitsland maar er zijn geen gegevens gevonden die erop duiden dat hij in een concentratiekamp terecht is gekomen. Onderzoek heeft opgeleverd dat Leonardus op 18-01-1950 's-avonds om 21.00 uur in Amsterdam is overleden en dat de begrafenisondernemer (Bernardus Lemkes) de aangifte daarvan heeft verzorgd.
.
' Garrit van Tol was a 16 year old rebellious young man. He had a yearning for adventure. He had a desire to Join the SS. My Grandfather argued with him, and tried to dissuade him. But he ran away, and joined the SS. He was only 16, but he lied on his application and said he was 18. After 3 Months he defected.
The Germans came to The House looking for him. Apolonia said “ You can’t have him, he’s only 16”. Garrit came to my mother ( Martha ), she was in the field, working for a farmer. He asked her for money, he was running from the Germans. She gave him half of everything she had. He didn’t make it, they caught him. Now my mother told me he was taken to Bergan Belsin….. I don’t know if she ment Belsamburg ....
After the war, Apolonia saw one of Garrits friends, who was at the same camp. She asked where is Garrit ?… He told her, Garrit was starving, as they all were. They fed them 1 slice of bread and water. The person sitting next to Garrit died from malnutrition, in his seat… Garrit took his slice of bread, and ate it. The guards came and saw the dead person, and asked, “ Who Took the Bread”. Nobody said anything. Then they made them line up and said, “ If nobody admits, we will shoot you, one by one. Garrit stepped forward, and They Kicked and beat him to death.
My Grandfather had to go to Germany, and picked up his remains in a box. When my Grandmother saw his remains, she lost her mind.
My mother Told us this story, and she was in tears Sobbing. She said had She given him everything she had, he might have been able to escape… She carried that guilt, till the day she died…'.
I wish, I could help you with dates, but I can’t. That’s the story we know '.
Richard Verheul.
VERTALING
Gerrit van Tol was een opstandige jonge man. Hij had een hang naar avontuur en wilde zich aansluiten bij de SS (Schutz Staffel). Mijn grootvader (Leonardus van Tol) verzette zich daartegen en poogde hem op andere gedachten te brengen. Maar Gerrit vluchtte en sloot zich aan bij de SS. Hij was nog maar 16 jaar oud maar loog op het aanmeldingsformulier over zijn leeftijd en vermeldde dat hij 18 jaar oud was. Na 3 maanden deserteerde hij de SS.
De Duitsers zochten hem en kwamen naar zijn ouderlijk huis. Apolonia zei: 'Je mag hem niet meenemen, hij is nog maar 16 jaar oud'. Gerrit meldde zich vervolgens bij mijn moeder (Martha) die voor een boer op het land werkte. Hij vroeg haar om geld omdat hij op de vlucht was voor de Duitsers. Ze gaf hem de helft van wat zij bezat. Het lukte hem echter niet uit handen van de Duitsers te blijven en ze arresteerden hem.
Mijn moeder vertelde dat hij was overgebracht naar 'Bergan Belsin' .... ik weet niet of ze daar Belsamburg mee bedoelde. (commentaar Roelf: bedoeld wordt de plaats Bergen-Belsen, een berucht concentratiekamp waar circa 35.000 Nederlanders zijn vermoord en door ziekte en uitputting (onder wie Anne Frank) zijn omgekomen).
Na de oorlog kwam moeder Apolonia een van Gerrits' vrienden tegen die ook in Bergen-Belsen gevangen was gehouden. Ze vroeg: 'Waar is Gerrit ?'. Hij vertelde haar dat Gerrit leed aan ondervoeding, zoals iedereen in het kamp. Ze gaven Gerrit 1 snee brood en wat water. De persoon die naast Gerrit zat overleed tengevolge van de honger, en Gerrit pakte het brood van de overledene en at het op. De bewakers kwamen binnen, zagen de overledene en vroegen: 'Wie heeft zijn brood opgegeten !'. Niemand zei iets. Toen moesten alle gevangenen zich in een rij opstellen en de bewakers zeiden: 'Als niemand toegeeft het brood te hebben gepakt zullen we juliie een voor een neerschieten'.
Gerrit stapte naar voren en de bewakers trapten en sloegen Gerrit vervolgens dood.
Mijn grootvader (Leonardus van Tol) reisde naar Duitsland om het lichaam van Gerrit in een doos op te halen. Toen mijn grootmoeder Apolonia de stoffelijk resten van Gerrit zag, was ze compleet ontdaan.
Mijn moeder (Martha) vertelde ons, al huilend, dit verhaal. Ze zei dat als ze hem alles wat ze bezat (en niet de helft) had gegeven, Gerrit wellicht had kunnen ontsnappen.... zij droeg dat schuldbesef heel haar leven met zich mee, tot de dag waarop ze overleed.
Ik zou je graag met de data willen helpen waarop dit alles gebeurde, maar dat kan ik helaas niet. Dit is het verhaal dat wij weten.
Richard Verheul.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Franciscus Xaverius is overleden bij de ondergang van de onderzeeboot Harer Majesteit "O-16" nabij Malakka. Het Maleisisch schiereiland of Malakka (vaak ook geschreven als Melakka of Mallacca) was een Nederlandse kolonie van 1641-1795 en van 1818-1825.
Franciscus Xaverius staat vermeld op de 'Erelijst van Gevallenen' van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Abusievelijk staat daarop Amsterdam als zijn geboorteplaats vermeld. Dat moet echter Uithoorn zijn.
De ondergang van de Hr. Ms. "O-16" (met dank aan www.verreverwanten.nl)
Na 54 jaar onzekerheid, werd in september 1996 de Nederlandse onderzeeboot O-16 teruggevonden. Hij bleek op de zeebodem te liggen bij de kust van Malakka, ca. 50 mijl noord-noordoost van het eiland Tioman. De O-16 verging op 15 december 1941. 41 mannen verdronken. Er was één overlevende: kwartiermeester Cornelis de Wolf wist zich na 38 uur zwemmen het vege lijf te redden. Zijn zwemtocht is beroemd geworden en wordt o.a. beschreven in Karel Norels boek Varen en Vechten.
In 1937 heeft de O-16 een beroemde tocht gemaakt, dwars over de Atlantische Oceaan, met aan boord de in die tijd zeer beroemde professor F.A. Vening Meinesz. De professor had onder water zwaartekrachtproeven gedaan.
De O-16 werd gebouwd op de werf De Schelde in Vlissingen. De boot was het eerste ontwerp van ir. G. de Rooy en was ook de eerste Nederlandse onderzeeboot die gedeeltelijk werd gelast. De 0-16 werd te water gelaten op 27 januari 1936. Lengte o.a.: 76,53 meter; 984 ton b.w., 1194 ton o.w.; acht lanceerbuizen (vier voor, twee achter (hek) en twee dekbuizen).
Hr. Ms. O-16, onder bevel van LTZ 1 A. J. Bussemaker, kreeg op de avond van 12 december een Japans transportschip in zicht dat in de richting van Pattani, aan de uiterste zuidoost kust van Thailand, koerste. De Nederlandse onderzeeboot achtervolgde het vijandelijke schip tot in de monding van de Pattanirivier. Hier ankerde het Japanse schip bij drie andere schepen. De O-16 naderde geruisloos, elektrisch aan de oppervlakte varend, en vuurde torpedo`s af op alle vier de doelen. De aanval was zeer succesvol want de vier schepen zonken in het ondiepe water.
Na de succesvolle actie in de monding van de Pattanirivier koerste de O-16 terug richting Singapore. Deze oorlogspatrouille van de O-16 zou haar laatste worden want in de nacht van 14 op 15 december werd de Nederlandse onderzeeboot, aan de oppervlakte varend, getroffen door een zware ontploffing. De onderzeeboot zonk binnen een minuut en nam 36 bemanningsleden mee naar de diepte. De zes opvarenden die zich in de toren of aan dek bevonden kwamen in zee terecht. Van deze zes schipbreukelingen heeft alleen kwartiermeester Cornelis de Wolf het overleefd. Na een barre overlevingstocht van 38 uur bereikte hij zwemmend het eilandje Poelau Dyang waar hij opgevangen en verzorgd werd door de plaatselijke bevolking. Op 21 december keerde hij terug in Singapore en kon zijn verhaal vertellen.
Aangenomen werd dat de O-16 op een mijn gelopen was. Bekend was dat er een Brits mijnenveld aanwezig was ten zuiden van Poelau Tioman. Door het slechte weer van 14 december kon de O-16 uit koers geraakt zijn zodat zij in dit mijnenveld terecht kwam. Ook kon zij getroffen zijn door een losgeslagen Britse mijn. Een derde mogelijkheid was dat zij op een Japanse mijn was gelopen. Er waren in de omgeving Japanse mijnen gelegd waarvan men op dat moment op de O-16 geen weet van had kunnen hebben. Met de ondergang van de O-16 verloren 41 bemanningsleden het leven onder wie de zeer bekwame commandant Bussemaker.
Oogetuigeverslag van enig overlevende, Cornelis de Wolf:
"Het gebeurde om ongeveer 02.30 in de ochtend. Met een donderende klap vloog ik tegen de wand. Onze betrouwbare O-16 verdween in minder dan een minuut in de golven. Gedurende die seconden zag ik dat de commandant en de hoofd-officier probeerden het vuurluik dicht te trappen terwijl ik mijn uiterste best deed om mijn jas los te trekken uit het mijngereedschap. Mijn jas scheurde los en ik kwam, helemaal alleen, in het water terecht. Nee, dit kan niet, de vijf anderen moeten zich in de buurt bevinden. Vanwege de duisternis en de hoge golven kon ik niets zien en ik begon te schreeuwen. Ik hoorde een vaag geroep en zwom in de richting vanwaar de geluiden kwamen en zag vier andere bemanningsleden. Commandant Bussemaker zat daar niet bij. We bleven schreeuwen en hoorden een heel vage reactie. Helaas was hij te ver weg en het lukte ons niet om hem te vinden".
"We waren met z'n vijven: Officier Jeekel, korporaal Bos, de matrozen van Tol en Kruijdenhof en ikzelf. We oriënteerden ons op de sterren en de maan om richting de eilanden te zwemmen. Officier Jeekel zwom voorop en vroeg ons vaak of het goed met ons ging en of we het konden uithouden. Wij hadden allemaal onze kleren uitgetrokken, behalve matroos van Tol die het niet lukte om zijn jas uit te krijgen. Het lukte van Tol nauwelijks om bij te blijven. Ik kon het niet langer aanzien om hem zo te zien worstelen en zwom terug. Ik kon hem een klein beetje helpen, maar niet voor lang. Hij zonk een paar seconden later (...)".
Cornelis Wolf verloor onderweg de overige bemanningsleden een voor een, zwom 38 uur achtereen (81 kilometer) en werd via een gunstige stroming uiteindelijk op een koraalrif gesmeten, bloedend aan handen, benen en voeten.
.
.
Antonius Johannes is geboren als (ééneiige) tweeling met broer: Johannes Antonius. Antonius Johannes voer (en woonde) o.a. op de navolgende schepen:
- op 28-12-1925 aan boord van ms. 'Aplonia',
- op 04-03-1931 aan boord van ms. 'Myra' (Fa. Reens & Co.)
- op 24-04-1935 aan boord van sleepboot 'Noord-Holland' (Rederij Goedkoop)
Laatste woonadressen: Rochussenstraat 7 II, van der Hoopstraat 126 hs te Amsterdam.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Dirck Thijs (Tijs) boerde aan de Strekkade te Hillegersberg, eigenaar van een huis en landerijen aldaar en aan de Strekweg en Bergweg. Op 31 Januari 1628 verdelen zijn 6 kinderen het geerfde huis en de landerijen. Rechterlijke Archieven (R.A.) Hillegersberg nr.1822, fol 64).
.
Liesle tekent de verklaring als Wiliam Lysle. (Attestatie of verklaring van 13-02-1635 inv.nr. 142 akte nr.blz.60/103. notaris: Arnout Wagenvelt)
NB. Als dit de goede Tijs Dircxz is zou er dus nog een broer Mearten Verheul kunnen zijn.
.
(Gemeente Archief Rotterdam, schuldbekentenis van 09-05-1662 "Oud Notarieel Archief" inv.nr. 235 Aktenr.blz. 42/120. Notaris Jacob Duyfhuysen Jr.)
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Gerrit werd wegens desertie uit de SS gearresteerd en via een verblijf van circa twee weken in het concentratiekamp 'Kamp Amersfoort' op of kort na 28-07-1944 overgebracht naar het beruchte concentratiekamp Bergen-Belsen (D) alwaar hij door de Duitsers is vermoord. De plaats van overlijden is niet Zöschen (D), zoals aangegeven in de SterbeUrkunde.
ORIGINAL text of email-message dated 30-01-2023, by Richard Verheul:
' Garrit van Tol was a 16 year old rebellious young man. He had a yearning for adventure. He had a desire to Join the SS. My Grandfather argued with him, and tried to dissuade him. But he ran away, and joined the SS. He was only 16, but he lied on his application and said he was 18. After 3 Months he defected.
The Germans came to The House looking for him. Apolonia said “ You can’t have him, he’s only 16”. Garrit came to my mother ( Martha ), she was in the field, working for a farmer. He asked her for money, he was running from the Germans. She gave him half of everything she had. He didn’t make it, they caught him. Now my mother told me he was taken to Bergan Belsin….. I don’t know if she ment Belsamburg ....
After the war, Apolonia saw one of Garrits friends, who was at the same camp. She asked where is Garrit ?… He told her, Garrit was starving, as they all were. They fed them 1 slice of bread and water. The person sitting next to Garrit died from malnutrition, in his seat… Garrit took his slice of bread, and ate it. The guards came and saw the dead person, and asked, “ Who Took the Bread”. Nobody said anything. Then they made them line up and said, “ If nobody admits, we will shoot you, one by one. Garrit stepped forward, and They Kicked and beat him to death.
My Grandfather had to go to Germany, and picked up his remains in a box. When my Grandmother saw his remains, she lost her mind.
My mother Told us this story, and she was in tears Sobbing. She said had She given him everything she had, he might have been able to escape… She carried that guilt, till the day she died…'.
I wish, I could help you with dates, but I can’t. That’s the story we know '.
Richard Verheul.
VERTALING
Gerrit van Tol was een opstandige jonge man. Hij had een hang naar avontuur en wilde zich aansluiten bij de SS (Schutz Staffel). Mijn grootvader (Leonardus van Tol) verzette zich daartegen en poogde hem op andere gedachten te brengen. Maar Gerrit vluchtte en sloot zich aan bij de SS. Hij was nog maar 16 jaar oud maar loog op het aanmeldingsformulier over zijn leeftijd en vermeldde dat hij 18 jaar oud was. Na 3 maanden deserteerde hij de SS.
De Duitsers zochten hem en kwamen naar zijn ouderlijk huis. Apolonia zei: 'Je mag hem niet meenemen, hij is nog maar 16 jaar oud'. Gerrit meldde zich vervolgens bij mijn moeder (Martha) die voor een boer op het land werkte. Hij vroeg haar om geld omdat hij op de vlucht was voor de Duitsers. Ze gaf hem de helft van wat zij bezat. Het lukte hem echter niet uit handen van de Duitsers te blijven en ze arresteerden hem.
Mijn moeder vertelde dat hij was overgebracht naar 'Bergan Belsin' .... ik weet niet of ze daar Belsamburg mee bedoelde. (Auteur: bedoeld wordt Bergen-Belsen, een berucht concentratiekamp waar tussen 1300 en 3500 Nederlanders zijn vermoord, deels door ondervoeding, ziekte (onder wie Anne Frank en zus Margot aan vlektyfus) en uitputting.
Na de oorlog kwam moeder Apolonia een van Gerrits' vrienden tegen die ook in Bergen-Belsen gevangen was gehouden. Ze vroeg: 'Waar is Gerrit ?'. Hij vertelde haar dat Gerrit leed aan ondervoeding, zoals iedereen in het kamp. Ze gaven Gerrit 1 snee brood en wat water. De persoon die naast Gerrit zat overleed tengevolge van de honger, en Gerrit pakte het brood van de overledene en at het op. De bewakers kwamen binnen, zagen de overledene en vroegen: 'Wie heeft zijn brood opgegeten !'. Niemand zei iets. Toen moesten alle gevangenen zich in een rij opstellen en de bewakers zeiden: 'Als niemand toegeeft het brood te hebben gepakt zullen we juliie een voor een neerschieten'.
Gerrit stapte naar voren en de bewakers trapten en sloegen Gerrit vervolgens dood.
Mijn grootvader (Leonardus van Tol) reisde naar Duitsland om het lichaam van Gerrit in een doos op te halen. Toen mijn grootmoeder Apolonia de stoffelijk resten van Gerrit zag, was ze compleet ontdaan.
Mijn moeder (Martha) vertelde ons, al huilend, dit verhaal. Ze zei dat als ze hem alles wat ze bezat (en niet de helft) had gegeven, Gerrit wellicht had kunnen ontsnappen.... zij droeg dat schuldbesef heel haar leven met zich mee, tot de dag waarop ze overleed.
Ik zou je graag met de data willen helpen waarop dit alles gebeurde, maar dat kan ik helaas niet. Dit is het verhaal dat wij weten.
Richard Verheul.
.
Het huisnummer van het geboorte-adres (Kleingouw 61) is op enig moment gewijzigd in nr. 78.
.
.
.
.
.
.
Bij schrijven dd. 30-08-1924 van de Officier van Justitie van de Arrondissementsrechtbank te Breda is verzocht de oorspronkelijke 3e voornaam Antonius te wijzigen in: Antonie ! De wijziging is door de ambtenaar van de Burgerlijke Stand eerst op 22-09-1950 officieel geregistreerd en daarmee van kracht geworden.
.
.
.
.
Johanna Maria werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Arbeidsbureau gedwongen tewerkgesteld in Duitsland en moest daartoe op 15-09-1942 een Duits paspoort aanvragen. Of ze daadwerkelijk in Duitsland tewerk werd gesteld is vooralsnog onduidelijk.
Johanna Maria is na de echtscheiding van tweede ec htgenoot Hendrikus Johannes Wildbret op 14-06-1957 uitgeschreven uit het Bevolkingsregister Amsterdam en is met de buiten echt geboren dochter Carolina Johanna geëmigreerd naar Australia. Ze arriveerden op 19-06-1957 per vliegtuig in Sydney (NSW) en zijn mogelijk doorgereisd naar Glenorchy (Hobart-Tasmania - Australia).
Op 29-04-1994 verkreeg Johanna Maria in Canberra (ACT) de Australische nationaliteit.
Op 00-09-2014 is een zekere Johanna Maria Heij overleden in Reeuwijk (Zh), begraven op de Algemene Begraafplaats te Reeuwijk-Tempel (Zh), gehuwd met ene Willem Benschop. Het zou 'onze' Johanna Maria kunnen betreffen !
.
Moeder Johanna Maria hertrouwde op 13-02-1951 met Hendrikus Johannes Wildbret. Op 26-07-1956 volgde de echtscheiding. Strikt theoretisch zou ook Hendrikus Johannes de biologische vader van Carolina Johanna kunnen zijn, maar ze staat op de persoonskaart van Hendrikus Johannes vermeld als stiefdochter.
Op 14-06-1957 liet Johanna Maria zich uitschrijven uit het Bevolkingsregister te Amsterdam en is samen met de 7-jarige Carolina Johanna geëmigreerd naar Australia. Ze arriveerden op 19-06-1957 per vliegtuig in Sydney (NSW) en zijn mogelijk doorgereisd naar Glenorchy (Hobart-Tasmania - Australia).
.
.
Het gezin dat Johan uiteindelijk voortbracht is "een beetje" ingewikkeld tot stand gekomen. Johan huwt op zeer jonge leeftijd (17) met de nog jongere Johanna Maria Heij (16). Elf weken na het huwelijk wordt zoon Gerrit Schrik geboren. Gerrit echter overleed 3 dagen na de geboorte.
Ruim 4 maanden na het huwelijk is Johan op 27-07-1942 als electricien tewerkgesteld in Duitsland (Offenbach am Main) in Machinefabriek Betz.
Het huwelijk tussen Johan en Johanna Maria werd ontbonden op 21-02-1950. Echter, op 09-03-1950 schenkt Johanna Maria alsnog het leven (feitelijk buiten echt) aan dochter Carolina Johanna met de achternaam: Heij. Of Johan de biologische vader is kan niet met zekerheid worden gesteld. Op de persoonskaart Burgerlijke stand van Johan staat Carolina Johanna in ieder geval als 'volle' dochter geregistreerd.
Op 19-04-1950 (krap 2 maanden na de echtscheiding tussen Johan en Johanna Maria) treedt Johan (25) in het huwelijk met Gerarda Hendrika Felix (20).
Echter, op 30-01-1950 wordt, buiten echt, dochter Gerarda Hendrika Johanna geboren met de achternaam: Felix. Ook in dit geval kan niet met zekerheid worden gesteld dat Johan de biologische vader is, alhoewel Gerarda Hendrika Johanna op zijn persoonskaart aanvankelijk onder de achternaam Felix doch later (als erkende of gewettigde dochter ?) onder de achternaam: Schrik staat geregistreerd.
Nader onderzoek - geboorte-aktes van de betreffende kinderen, maar met name de twee huwelijks-aktes van vader zou uitsluitsel kunnen geven over het biologische vaderschap van Johan, ware het niet dat de betreffende aktes vanwege privacy-wetgeving nog niet openbaar zijn.
.
.
.
.
Heinrich Mauritz woonde aan de Slochterweg, huisnummer 76 ( kadasternummers 859 tuin en 860 huis + erf), woonde later Wijk D, huisnummer 105.
Hij was ruim 3 jaar oud toen vader Christian Gottlieb op ca. 63 jarige leeftijd overleed en echtgenote Maria Elsabehn Bauschulte (ca. 53) met veel kinderen achterliet. Hij was ook nog maar net 20 jaar toen zijn moeder in 1818 overleed en wellicht heeft deze gebeurtenis hem mede doen besluiten om op 21-jarige leeftijd uit het Pruisische leger te deserteren en naar Nederland te vertrekken.
Mede vanwege de enorme armoede en werkloosheid in zijn geboortestreek Noordrijn Westfalen waren duizenden andere landgenoten hem reeds voorgegaan. Heinrich Mauritz streek neer in Slochteren, ontmoette, en in 1825 huwde met Hendrikje Alberts(d) Huisman.
De door Heinrich Mauritz ten behoeve van het huwelijk overgelegde huwelijksbijlagen (attesten) vermelden, om nog onbekende redenen, de achternaam SCHRÖCK ! Data-onderzoek van alle originele Doop- Trouw en Begraafboeken van Tecklenburg heeft echter geleerd dat daarin, met uitzondering van vader Christian Gottlieb Schröck, uitsluitend de naam SCHRECK werd gehanteerd.
Het is opmerkelijk te noemen dat Heinrich Mauritz een attest van de "Konigliche Preussische Regierungs-Commission" uit 1817 overlegt, waaruit blijkt dat hij "wegens ongeschiktheid" uit (het onderdeel van) de artillerie van het Pruisische leger is ontslagen. Met het attest heeft hij kennelijk bedoeld zijn latere desertie (wellicht vanuit een ander onderdeel van Pruisische Leger), voor de Nederlandse autoriteiten verborgen te houden.
Blijkens de huwelijks-akte heeft Heinrich Mauritz in ieder geval voor het huwelijk de Nederlandse voornamen HINDRIK MAURITS aangenomen. In de periode gelegen tussen de geboorte van Hindrik Maurits' eerste kind op 24-05-1826 (Albert) en het tweede kind op 24-08-1828 (Wilhelm), heeft Hindrik Maurits de Nederlandse achternaam SCHRIK aangenomen. Niet alleen is "Schrik" de letterlijke vertaling van het duitse "Schreck" maar destijds was het ook een gangbare naam in het Groningse. Helaas zijn de officiele akten van alle naamsaannemingen van de provincie Groningen door brand verloren gegaan.
Of Heinrich Mauritz (Hindrik Maurits) ueberhaupt wist dat zijn 24 jaar oudere (half)broer (Friedrich Conrad) zich (waarschijnlijk na de dood van vader Christian Gottlieb) reeds omstreeks 1801 in Amsterdam had gevestigd, is tot op heden nog niet uit de beschikbare bronnen gebleken. Friedrich Conrad (later: Frederik Coenraad) was in ieder geval geen getuige bij zijn huwelijk in Slochteren.
Met de "historische" komst van Heinrich Mauritz naar Nederland, zijn huwelijk met de Nederlandse Hendrikje Alberts(d) Huisman en de aanneming van de naam Hindrik Maurits SCHRIK, is in 1825 de "Slochteren-tak" van de familie Schrik gevestigd, waar zijn halfbroer Friedrich Conrad reeds in 1810 de "Amsterdam-tak" vestigde ! Wellicht hebben zij een voorbeeld genomen aan oom Johann (Hans) Wilhelm Schreck die zich een eeuw eerder (eind 1699, begin jaar 1700) gedurende enkele jaren in Nederland (Bourtange-Gr) had gevestigd.
.
Volgens Brigitte Jahnke, genealoge, historica en archiefbewaarder van de gemeente Tecklenburg, is Christoff de oudst vindbare Schreck in de archieven. Het is onbekend waar Christoff is geboren maar het is niet onaannemelijk dat Tecklenburg ook zijn geboorteplaats was.
Uit zijn huwelijk met Frecke Adelheit Schulte werd op 24-10-1691 een dochter geboren welke de volgende dag (ongedoopt en nog zonder naam) overleed.
.
.
.
.
.
.
.
Johann (Hans) Wilhelm doet in Tecklenburg (D) belijdenis op 28-12-1698 en heeft op 19-jarige leeftijd een periode in Nederland gewoond. Op 27 maart 1700 is hij als lidmaat aangenomen in de Nederlands Hervormde Kerk in Bourtange-Groningen.
In ieder geval woonde hij op 25-09-1715 weer in Tecklenburg (D) want toen werd zijn eerste kind (nog onbekend genaamd) aldaar geboren. Zijn (eerste) partner/echtgenote is tot op heden (nog) onbekend en nader onderzoek zal moeten uitwijzen of, met wie, wanneer en waar hij destijds huwde. Op 30-01-1716 is Johann Hans Wilhelm evenwel in Tecklenburg gehuwd met Anna Margaretha Böcker en na haar overlijden op 01-09-1726 met Anna Catharina Caldemeier.
.
.
.
.
.
In het begraafboek van Tecklenburg staat te lezen: " Gottlieb Schrecks Ehefrau Maria Fasten 38 Jahr alt, an der Schwindsucht ", vertaald: " Gottlieb Schrecks' echtgenote Maria Fasten 38 jaar oud, (overleden) aan tuberculose (tering) ".
.
Friedrich Conrad Schreck was slechts 3 jaar toen zijn eigen moeder in 1777 overleed, en pas 15 jaar oud toen zijn 2e (stief)moeder in 1789 kwam te overlijden. Nog datzelfde jaar 1789 trouwde vader echter voor de derde keer en werd hij door zijn 3e (stief)moeder opgevoed. Wellicht kort na de dood van zijn vader in 1801 is hij vanuit Tecklenburg naar Amsterdam getrokken, ontmoette en in 1810 huwde de Amsterdamse Dorothea Bruijn (Bruin). Vóór het aangaan van het huwelijk heeft Friedrich Conrad zijn Nederlandse naam Frederik Coenraad SCHRIK aangenomen. Frederik woonde ten tijde van zijn huwelijk voor korte tijd in de zéér beruchte (rosse) buurt van Amsterdam en wel aan de Nieuwedijk in de Gouwenaarssteeg "boven het Sterretje" (waarmee wellicht een café werd bedoeld), en was in 1816 werkzaam als schoenmakersknecht en vanaf 1817 als volleerd schoenmaker.
Frederik Coenraad heeft bij de ambtelijke vastlegging van het huwelijk, mogelijk bewust, een verkeerde leeftijd opgegeven. In 1810 hoefde voor de huwelijksvoltrekking nog geen verklaringen terzake eigen geboorte en/of overlijden van ouders te worden overlegd. Desgevraagd liet Frederik Coenraad zijn "moeij" (tante) Theodora Tresselaar (woonachtig in de eveneens zeer beruchte Hasselaarsteeg 11 te Amsterdam) verklaren dat hij 32 jaar oud was terwijl hij op dat moment in werkelijkheid 37 jaar oud was. Gelet daarop valt het niet helemaal uit te sluiten dat hij eveneens gehuwd was (geweest) in Duitsland. Nader en uitgebreid onderzoek in de kerkboeken van Tecklenburg heeft evenwel, althans in deze plaats, geen eerdere huwelijksvoltrekking opgeleverd.
Ook bruid Dorothea Bruijn (Bruin) vergiste zich in haar eigen leeftijd want ten tijde van de huwelijksvoltrekking was Dorothea in werkelijkheid 27 jaar oud maar in de trouwakte werd opgenomen dat ze 26 jaar is. Het betreft hier waarschijnlijk een onbewust rekenfoutje, immers, haar ouders waren zelf bij het huwelijk aanwezig !
Reeds bij de geboorte van zijn eerste kind in 1811 blijkt Frederik Coenraad met zijn familie te zijn verhuisd naar de iets betere maar wel zeer verpauperde Amsterdamse Jordaan en wel naar de 1e Goudsbloemdwarsstraat nr. 30.
Of Frederik Coenraad er ooit weet van heeft gehad dat zijn 24 jaar jongere (!) halfbroer Hindrik Maurits (Heinrich Mauritz) zich rond het jaar 1820 in Slochteren had gevestigd, is tot op heden nog niet uit de beschikbare bronnen gebleken. Frederik was in ieder geval geen getuige bij het huwelijk van Hindrik Maurits dat in Slochteren op 02-08-1825 werd voltrokken !
Frederik Coenraad is overleden in het huis aan het Schippersstraatje 7 - Kanton 1 te Amsterdam en het overlijden werd aangegeven door zoon Christiaan Lambert en schoonzoon Willem Ulrich (zeeman).
.
Op verzoek van echtgenote Martha Schrik heeft de Regtbank te Amsterdam bij akte van 30-01-1861 (zie akte pag. 1 t/m 4) bekrachtigd dat: " van dien bodem sedert den achtienden december 1800 drie en vijftig toen dit schip op de terugreis was, niets meer is vernomen. Dat er mitsdien vermoeden bestaat dat de gedaagde (Willem Christiaan) is overleden ". De Regtbank Amsterdam verleent Martha daarop vervolgens authorisatie voor het aangaan van een ander huwelijk.
Onderzoek in het Stads-archief Amsterdam (17-09-2004) heeft (nog) geen in Amsterdam geboren kinderen opgeleverd in de periode 1846 tot 08 december 1853.
.
Martha werd geboren in de Anjelierstraat nr. 171 - Kanton 6 en woonde o.a. aan de Brouwersgracht nr. 20 te Amsterdam.
Echtgenoot Willem Christiaan Ulrichs, oud 43, (zeeman) geeft op 21-01-1847 het overlijden aan van schoonvader Frederik Coenraad Schrik. Willem Christiaan vertrok op 24 november 1852 als zeilenmaker aan boord van het schip "Eolus" (God van de Wind) naar Java maar keert niet meer terug.
Op verzoek van Martha heeft de Regtbank te Amsterdam bij akte van 30-01-1861 bekrachtigd: " Dat van dien bodem sedert den achtienden december 1800 drie en vijftig toen dit schip op de terugreis was, niets meer is vernomen" en " Dat er mitsdien vermoeden bestaat dat de gedaagde (Willem Christiaan) is overleden ". Martha werd vervolgens authorisatie verleend voor het aangaan van een ander huwelijk. Zie akte dd. 30-01-1861 (1 t/m 4).
Martha overleed in de Violettenstraat 7 - Kanton 4 te Amsterdam.
.
.
.
Na de echtscheiding op 26-07-1956 emigreerde Johanna Maria Heij samen met (stief)dochter Carolina Johanna naar Australia.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Jan Hendrik werd geboren in de Kleine Wittenburgerstraat 71 te Amsterdam. Hij werd ongehuwd en waarschijnlijk vrijwillig, op 19-06-1941 via het Gemeentelijk Arbeids Bureau tewerkgesteld in Siegen (Duitsland) en werkte aldaar bij de 'Siegener Eisenbahnbedarf A.G.
Op 10-08-1942 werd Jan Hendrik via het Gewestelijk Arbeids Bureau te Amsterdam tewerkgesteld in Berlijn-Duitsland en werkte aldaar in de A.E.G. fabriek.
.
.
.
.
.
.
.
Hendrik is van 15-01-1898 tot 24-02-1898 in een Amsterdams ziekenhuis verpleegd. Hendrik heeft vanaf 02-04-1943 gevangen gezeten in Kamp Vught (Nb) en is op 20-10-1943 (waarschijnlijk wegens ziekte) weer vrijgelaten.
.
.
.
Aafke is waarschijnlijk in het kraambed overleden, vier dagen na het overlijden van haar tweede (NN) kind. Ruim twee jaar na haar overlijden is haar echtgenoot (weduwenaar) Daniël Roelfs Folkersma hertrouwd met Engelina Tonnis(dr) Leenhuis.
.
Hendrik Adolphe André is op 23 januari 1833 in Leiden geboren. Hij werd grotendeels door zijn grootmoeder en (stief)grootvader grootgebracht.
Vanaf maart 1852 volgde hij een landbouwcursus bij de heer en mevrouw Moorrees- Reye op het landgoed Hohenheimn onder Apeldoorn. Op 3 maart 1858 werd hij surnumerair van 's-Rijks schatkist, maar alvorens hij voor de functie van betaalmeester aan de beurt was, veranderde hij van betrekking. Hij werd namelijk op 27 januari 1859 benoemd tot rentmeester van het Kroondomein in het rentambt Schiedam ter standplaats Rijswijk en op 14 november 1867 vandaar naar het rentambt Hulst verplaatst. Hij ging toen in Kloosterzande wonen.
Op 20 juni 1868 werd hij tot burgemeester van Hontenisse benoemd. Hij werd met enthousiasme door de bevolking ontvangen. Van dat festijn is een aardig schilderij gemaakt.
Van 1875-1888 is hij lid van de Provinciale Staten van Zeeland geweest. Hij huwde op 30 oktober 1856 met Sara Hendrina Beeckman (geb. 27 september1834 in 's-Hertogenbosch en overleden op 24 oktober 1905 te 's-Gravenhage), met wie hij zes zonen en een dochter had. Op 20 augustus 1893 overleed Adolphe in Wildungen (Waldeck). Hij is in Noordwijk begraven. Het kroondomein in het rentambt Hulst is zeer uitgestrekt, het is afkomstig van een gift van Willem I na de Pacificatie van Gent door de Vlaamse Staten gedaan. Het is voor zijn huis verloren gegaan in 1584, maar herwonnen door Frederik Hendrik in 1645. Door deze administratie heeft Adolphe grote kennis van landbouw verkregen en hij werd langzamerhand de vraagbaak van de omtrek.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Beroep: Boekhandelaar, uitgever, journalist, redacteur, hoofd-redacteur
Met dank aan: J.R.E. van Rijssen.
Johannes Didericus bezocht het gymnasium, waarna hij in de boekhandel ging en zich vestigde in Utrecht. Hij zag daarvan echter in de eerste plaats de wetenschappelijke en letterkundige zijde. Verschillende uitgaven publiceerde hij waaronder die van een verloskundig tijdschrift (door Utrechtse geneesheren geredigeerd) waaraan meer eer dan voordeel was te behalen, en na een tiental jaren deed hij zijn handelszaak over. Behalve warme belangstelling voor de politiek, waaraan hij o.a. tijdens de Aprilbeweging ijverig deelnam, had hij als uitgever ook van letterkundige talenten blijk gegeven middels novellistische bijdragen in tijdschriften en o.a. door 't bewerken van de eerste Nederlandsche uitgave van de in 1845 te Frankfort verschenen Struwwelpeter, waarvan zijn vertaling thans nog in de Nederlandsche edities wordt gebezigd. Een en ander was aanleiding voor zijn overgang naar de journalistiek, bij het Utrechtsch Dagblad.
In 1861 werd het Nieuwe Dagblad te 's- Gravenhage opgericht en werd eerste redacteur. Tot zijn dood bleef Johannes Diedericus aan dat blad (na een paar jaren samengegaan met het Dagblad van Zuidholland en 's-Gravenhage verbonden) werd redacteur van het binnenland en rechterhand van de hoofdredacteur bij de politieke leiding. Tijdens de ziekte en na het overlijden van hoofdredacteur Lion nam hij vanaf 1873 tot zijn overlijden de hoofdredactie over.
Bij de oprichting van de Nederlandse Journalistenkring te Amsterdam werd Johannes Diedericus bestuurslid. "Gematigd" in liberaal-conservatieve richting stond hij steeds voor zijn overtuiging; een heftige strijd om hem te bewegen een standpunt te verlaten dat hij in een vraagpunt van plaatselijke aard als het zijns insziens juiste had ingenomen, was vermoedelijk oorzaak van een hevige hartaanval die hem aan zijn schrijftafel overviel. Enige uren later overleed hij.
.
.
.
.
.
.
.
Maria Elsabehn (37) trouwde met Christian Gottlieb (52) en kreeg behalve de zorg voor de 5 stiefkinderen uit diens twee eerdere huwelijken zelf ook nog 4 eigen kinderen. Echtgenoot Christian Gottlieb overleed op 63 jarige leeftijd en Maria Elsabehn (53) bleef met negen kinderen achter, de oudste 27 en de jongste 3 jaren oud.
Op 16-03-1822 (ca. vier ja na het overlijden van Maria Elsabehn) werd op verzoek van de "nog levende" zoon Heinrich Mauritz "die zich nu in het buitenland bevindt" ten behoeve van diens voorgenomen huwelijk (1825) met Hendrikje Alberts(dr) Huisman in Slochteren-Nederland, door pastoor Homan(n) een attest opgesteld van het overlijden van Maria Elsabehn.
.
.
.
Willem is buiten echt geboren uit Pietertje van den Berg en is bij haar huwelijk met Marinus Bevaart erkend. De geboorte van Willem werd aangegeven op 20-02-1884. De geboortedatum kan daarvan afwijken.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Signalement: " Bij zijne aankomst bij het korps: Lang 1 ellen, 7 palmen, 1 duimen en 6 strepen. We zien dat zijn ouders zich hielden aan de gewoonte om de zevende zoon naar de koning Willem Frederik te noemen". Hij kreeg een jaarlijks legaat van f. 40,- en later een rijksbetrekking als veldwachter.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Henderikus Hendriks voert al in 1763 reeds de achternaam Casimier. In de overlijdens-akte van echtgenote Aaltje Bruchts staat: "Weduwe van Hindrik Stoffers Casemier".
.
.
.
Met dank aan: http://www.bhic.nl/index.php?id=10874 (Brabants Historisch Informatie Centrum)
" Sint-Michielsgestel door de ogen van de taxateur van het Kadaster "
Hoe kijkt een taxateur van het Kadaster naar een dorp of stad? Is dat met de begerige ogen van de politicus die zoveel mogelijk belastingopbrengsten gerealiseerd wil zien, of is dat met de ogen van de professional die een zo rechtvaardig mogelijke schatting wil maken zodat niemand iets te kort komt (of teveel betaalt)?
Tussen 1825 en 1831 trok er onder verantwoordelijkheid van de Gouverneur een flink aantal taxateurs of schatters door de hele provincie om alle gebouwde en ongebouwde eigendommen van een waardering te voorzien ten behoeve van de nieuwe grondbelasting die de regering wilde gaan instellen.
Het vaststellen van de belastbare opbrengst was logischerwijze een van de meest heikele onderdelen van het hele kadaster- en belastingplan. De taxateurs begonnen met het maken van een beschrijving van iedere gemeente.
Zie hier wat ze over Sint-Michielsgestel te melden hadden in hun Tabel van classificatie der grondeigendommen:
Bierbrouwerijen
Er zijn drie bierbrouwerijen in Sint-Michielsgestel.
De eerste is een mooie, ruime bierbrouwerij met een dubbele mouterij, twee eesten (om mout te drogen) en een rosmoutmolen voor eigen gebruik van de brouwerij. De brouwerij ligt in sectie F519a en behoort toe aan Henrica Struik-van der Steege, die hem ook exploiteert. De brouwerij heeft twee ketels, waarvan de eerste 52 vaten en 36 kannen groot is [4.247 liter] en de tweede 26 vaten en 95 kannen [2.243 liter]. Verder twee roerkuipen waarvan de eerste een inhoud heeft van 28 vaten en 20 kannen [2.298 liter] en de tweede 11 vaten en 10 kannen [892 liter], twee gijlkuipen [voor het gisten van het bier], vier koelbakken en drie kelders of bergplaatsen. Het zuiver jaarlijkse inkomen is geschat op ƒ 200,00.
Huizen
Vrij aanzienlijke buitenplaatsen en modern gebouwde woonhuizen van meer of minder omvang vallen in deze gemeente allemaal in de buitenklasse, die vijf categorieën kent. Verder heeft men nog 10 klassen nodig voor de overige woonhuizen van de particuliere winkeliers, ambachtslui, landbouwers, arbeiders en overigen. Ze worden meestal door de eigenaar bewoond of met de veldschuren en andere eigendommen verhuurd, veelal op mondelinge en geheime overeenkomsten, die niet als leidraad gebruikt kunnen worden. Daarom is de huurwaarde van deze woningen geschat op basis van omvang en comfort, stand, staat van onderhoud en geschiktheid.
De buitenplaatsen behoren vooral tot de woningen die onder de buitenklasse vallen:
1e: het kasteel Zegenwerp (wijk E nr. 421), eigendom van en bewoond door Baron van Utenhove van Bottensteijn, is een vrij aanzienlijk en goed ingericht, aangenaam gelegen buitenverblijf.
Tot deze categorie van de buitenklasse behoren drie woningen met een zuivere huurwaarde van ƒ 270,00.
2e: het kasteel Haanwijk (wijk A nr. 532), bewoond door de eigenaar Baron O.A.M.W. de Grancy, heeft een oude bouwtrant. De ruime, aanzienlijke en uitgestrekte vertrekken zijn ingericht om er aangenaam te verblijven. Zuivere huurwaarde geschat op f 210,00.
3e: het voorname herenhuis genaamd Overkerk (wijk F nr. 498), aangenaam gelegen in het centrum van de gemeente. Eigenaar en bewoner is de Heer Lodewijk Caspar Valkenaar. Het bestaat uit verschillende zeer goed onderhouden boven- en benedenvertrekken. Nog twee andere woningen behoren tot deze categorie van de buitenklasse, geschat op ƒ 180,00.
4e: Van de overige buitenplaatsen en woningen die buiten klasse zijn gebracht, wordt de huurwaarde evenredig naar de eerder omschreven woningen gelijk gesteld of verminderd. In de 4e buitenklasse valt het huis (wijk F nr. 519) van Hendrica Struik-van de Steege met een huurwaarde van ƒ 150,00.
5e: het huis van Maria Anna Robert (wijk F nr. 453) met een huurwaarde van ƒ 75,00.
.
.
.
Hindrik stond wegens overlijden van beide ouders onder voogdij van Reinder Wessels Dallinga (echtgenoot van tante Wopke Derks(dr) Streuper). Toeziend voogd was Hendrik Eltjes(z) Hut.
.
.
.
.
.
.
.
.
Geboren in de Noordbroeksterstraat 69 te Sappemeer, moest Roelf (op twee na de jongste van 14 kinderen) vanaf zijn 14e jaar min of meer voor zichzelf zorgen. Hij trok in de kermis-seizoenen mee als knecht van kermisexploitant Klinkhamer uit Kiel-Windeweer (Gr). Bekend is dat hij ook bij zijn oom Hendrik werkte die in Slochteren een aannemersbedrijf had (zie foto 12).
Begin mei 1940 streek Roelf met de kermis neer in Andijk, op een klein braakliggend grasveld gelegen aan de kop van de Burgemeester Doumastraat, pal om de hoek van melkslijterij Langereis (Krimpen 428 thans Dijkweg). Op een van de kermisdagen ontmoette Roelf dochter Cornelia Langereis. Na afloop van de kermis keerde het hele gezelschap omstreeks de eerste week van mei 1940 terug naar Groningen maar .... de Afsluitdijk bleek, werkelijk enkele minuten eerder, te zijn versperd door Nederlandse militairen. De Tweede Wereldoorlog was uitgebroken ! Naar later zou blijken, een beslissende factor in het leven van Roelf.
Noodgedwongen keerde de kermis terug naar Andijk. Een grote kermiswagon met cake-walk werd geparkeerd naast het gemaal in Andijk (thans museum) en bleef daar staan tot na de oorlog ! Alle personeesleden bivakkeerden in de wagon. Roelf echter, kreeg verkering met Cornelia en vond op 05-07-1940 een kosthuis bij een weduwe die woonde aan (waarschijnlijk) de Kerkbuurt nr. 340. Op 31-03-1941 trok Roelf bij zijn (toekomstige) schoonouders in. Op 17-07-1941 traden Roelf en Cornelia (inmiddels in blijde verwachting) in het huwelijk. Alhoewel Roelf (volgens zeggen van schoonzuster Antje Langereis) heel slecht met schoonvader Albert kon opschieten, ging hij, om aan de kost te komen, toch als melkventer werken in het zuivelbedrijf van zijn schoonouders.
Tijdens en na de oorlogsjaren werkte Roelf soms tussendoor als landarbeider, rooide aardappelen, uien en suikerbieten, maar begin jaren '50 was er kennelijk weinig werk meer in Andijk. Roelf trok daarop naar Amsterdam en ging op 13-02-1951 in de kost bij Matthijs Langereis (oom van echtgenote Cornelia) in de Joden Houttuinen 66-III, en vanaf 27-03-1951 bij zijn schoonzuster Antje Venekamp-Langereis, in de Blankenstraat 44-II.
Roelf vond werk als bewaker bij de "Nachtveiligheidsdienst", liet zijn gezin naar Amsterdam overkomen, en betrok op 12-04-1951 een woning aan de Bestevaertstraat 197-I (bel-etage). In 1952-1953 ging hij werken in de bouw o.a. aan de Velsertunnel, later in Amsterdam aan het pakhuis 'Blauwhoedenveem' aan de Oostelijke Handelskade (afgebroken, thans muziekgebouw en scheepsterminal aan het IJ), en het VU-ziekenhuis. Roelf was, grotendeels door armoede gedreven, heel inventief. Naast zijn reguliere werk kocht hij grote partijen glaskisten op die hij in de avonduren sloopte en spijkervrij maakte, waarna hij het hout per m3 verkocht aan de houthandel (o.a. aan houthandel Gorter uit Aalsmeer). Geruime tijd fabriceerde hij ook (vaak met hulp van alle gezinsleden) aanmaakhout voor de toen in gebruik zijnde kolenkachels (!), verpakte deze in handzame papieren zakken en verkocht deze aan de plaatselijke detailhandel. Hij huurde daartoe eerst een kelder onder een fietsenstalling in de Bestevaerstraat, schuin tegenover het huisadres, en later een grote loods in Aalsmeer.
Roelf begon in 1960 (begin van de na-oorlogse hoog-conjunctuur) zijn eigen aannemersbedrijf in de weg- water- en utiliteitsbouw en bouwde in Amsterdam o.a. aan de caissons van de 1e Coentunnel (1961), de bekende V-vormige fundering van het Shell-laboratorium (aan het IJ), de kluizen van de Nederlandsche Bank (Frederiksplein), het Lucas-ziekenhuis (1964), de IJ-tunnel (1968), het verkeersknooppunt "het IJ" (noordzijde IJ-tunnel), waterkeringen in de plaats Ursem (Nh), en diverse utiliteitsprojecten in Duitsland (Bad-Godesberg-Gummersbach en Frankfurt am Main). Op het hoogtepunt van zijn bedrijf had hij 52 timmerlieden, ijzervlechters en bouwvakkers in dienst.
Halverwege de jaren '70 moest Roelf (astma-patient vanaf zijn 18e levensjaar) wegens long-emphyzeem zijn werkzaamheden beeindigen en overleed, vermoedelijk aan een hartstilstand, op 17-01-1984 tussen 20.00 en 21.30 uur in het Slotervaartziekenhuis te Amsterdam, 68 jaar, 10 maanden en 14 dagen oud. Op 20-01-1984 werd Roelf in Crematorium Westgaarde te Amsterdam gecremeerd.
.
.
.
.
.
.
.
Karsien en Geessien kregen 2 kinderen. Na het overlijden van echtgenote Geessien met wie hij 2 kinderen kreeg, huwde Karsien met haar zuster Albertje Fissering met wie hij nog 11 kinderen kreeg.
.
.
.
.
.
.
Eind jaren '50 werkte Wieger als grondwerker aan de bouw van de Velsertunnel (Velsen-NH), samen met Roelf Schrik (* 03-03-1915 Sappemeer (Gr)), de vader van de auteur van deze stamboom.
.
.
Uit het eerste huwelijk met Trijntje van der Laan werden 6 kinderen geboren: Martje (1896), Klaas (1897), Maria (1899), Trijntje (1901), Jakob (1901) en Trijntje (1905). Tien dagen na de geboorte van dochter Trijntje (* 19-06-1905) ) is echtgenote Trijntje op 31-jarige leeftijd, lijdend aan tuberculose in het kraambed overleden. Roelf bleef achter met drie nog jonge kinderen: Martje (8 jr en 11 mnd), Klaas (7 jr en 7 mnd) en Maria (6 jr en 4 mnd).
Roelf hertrouwde 13 maanden later met Klaassien Leemborg. Alhoewel het naar verluidt niet de bedoeling was nog meer kinderen te krijgen, werden alsnog 8 (!) kinderen geboren.
.
Roelf hertrouwde 13 maanden later met Klaassien Leemborg en kreeg met haar nog 8 (!) kinderen.
.
Alhoewel het naar verluidt niet de bedoeling was nog meer kinderen te krijgen, werden alsnog 8 kinderen geboren.
.
Zijn tweede echtgenote Maria Elsabehn Fasten, met wie hij ook 3 kinderen kreeg, overleed in 1789 op 38-jarige leeftijd aan de destijds ongeneeslijke ziekte tuberculose en uiteindelijk bleef Christian Gottlieb op 51-jarige leeftijd alleen achter met vier kinderen.
Christian Gottlieb hertrouwde vijf maanden na het overlijden van Maria Elsabehn voor de derde keer, en wel met de veel jongere Maria Elsabehn Bauschulte (37) en ook met haar kreeg hij nog 5 kinderen. De allerlaatste (10e) telg Heinrich Mauritz werd geboren toen Christian Gottlieb 59 jaar oud was.
Christian Gottlieb overleed op 63 jarige leeftijd aan longontsteking en liet Maria Elsabehn (49) waarschijnlijk met zes kinderen achter (niet alle data van overlijden van de kinderen zijn bekend), de oudste Friedrich Conrad 27 en de jongste Heinrich Mauritz 3 jaar oud.
Op 16-03-1822 (ruim 21 jaar na het overlijden van Christian Gottlieb) werd op verzoek van de "nog levende" zoon Heinrich Mauritz "die zich nu in het buitenland bevindt" ten behoeve van diens voorgenomen huwelijk (1825) met Hendrikje Alberts(dr) Huisman in Slochteren-Nederland, door pastoor Homan(n) een attest opgesteld van het overlijden van Christian Gottlieb. Om onbekende redenen heeft de pastoor zowel de overlijdens (28-01-1806)- als begraafdatum (03-02-1806) afwijkend geattesteerd. De juiste data zijn ontleend aan het originele Begraafboek van Tecklenburg.
.
.
.
.
Getuige één enkele overlevering lzou Hendrik Lucas in Napoleon's leger hebben gediend en in een veldtocht (de slag aan de Berezina van 26 tot 29 november 1812) tegen Rusland hebben gevochten. Zijn naam komt overigens niet voor in de registers van Defensie.
Uit die overlevering is geconcludeerd dat hij lange tijd weg was en als gesneuveld was beschouwd en dat zijn echtgenote Lammechien Pieters Holman inmiddels een relatie zou zijn aangegaan met een andere man. Uiteindelijk blijkt het echtpaar te zijn herenigd getuige de geboorte van de laatste 3-4 kinderen.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.